ECLI:NL:CRVB:2014:1192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden in 1987 heeft gestaakt vanwege hartklachten. Appellant ontving vanaf 1990 een WAO-uitkering, die na herzieningen vanaf 1992 was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2010 startte het Uwv een onderzoek naar de werkzaamheden van appellant, waaruit bleek dat hij gedurende de afgelopen tien jaar gemiddeld drie dagen per week had gewerkt en hiervoor tussen de € 100,- en € 150,- per dag ontving. Dit had hij echter niet eerder gemeld aan het Uwv.
Op basis van een rapport van de arbeidsdeskundige E.H. Willems werd de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant herzien. Het Uwv besloot op 12 januari 2011 de WAO-uitkering van appellant te herzien en een bedrag van € 103.970,24 aan onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen. Het Uwv stelde echter dat de medische klachten waren beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ziekenhuisopnames van appellant geen invloed hadden op de vaststelling van zijn uitkering. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 11 april 2014.