ECLI:NL:CRVB:2014:1192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
12-675 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden in 1987 heeft gestaakt vanwege hartklachten. Appellant ontving vanaf 1990 een WAO-uitkering, die na herzieningen vanaf 1992 was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2010 startte het Uwv een onderzoek naar de werkzaamheden van appellant, waaruit bleek dat hij gedurende de afgelopen tien jaar gemiddeld drie dagen per week had gewerkt en hiervoor tussen de € 100,- en € 150,- per dag ontving. Dit had hij echter niet eerder gemeld aan het Uwv.

Op basis van een rapport van de arbeidsdeskundige E.H. Willems werd de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant herzien. Het Uwv besloot op 12 januari 2011 de WAO-uitkering van appellant te herzien en een bedrag van € 103.970,24 aan onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen. Het Uwv stelde echter dat de medische klachten waren beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ziekenhuisopnames van appellant geen invloed hadden op de vaststelling van zijn uitkering. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 11 april 2014.

Uitspraak

12/675 WAO
Datum uitspraak: 11 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2011, 11/3588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stoffels. Namens het Uwv is verschenen mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 13 april 1987 zijn werkzaamheden als [naam functie] in verband met hartklachten gestaakt. Met ingang van 16 april 1990 is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien hebben zich ook rug- en nekklachten ontwikkeld. Nadat zijn uitkering enkele malen was herzien, werd deze vanaf 1 juli 1992 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In september 2010 is een onderzoek gestart naar mogelijke werkzaamheden door appellant. Dit heeft geleid tot een rapport van 16 november 2010. Daaruit blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij gedurende de afgelopen tien jaren gedurende gemiddeld drie dagen per week werkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij tussen de € 100,- en € 150,- per dag ontving. Appellant heeft van deze werkzaamheden niet eerder tegenover het Uwv melding gemaakt.
1.3. In zijn rapport van 22 december 2010 heeft de arbeidsdeskundige E.H. Willems berekend in welke arbeidsongeschiktheidsklasse appellant op grond van de inkomsten uit zijn werkzaamheden ingedeeld zou moeten worden. Hij is tot de volgende beoordeling gekomen: van 1 november 2002 tot en met 31 december 2003 minder dan 15%, over de jaren 2004 tot en met 2009 15 tot 25% en van 1 januari 2010 tot 1 november 2010 25 tot 35%.
1.4. Bij besluit van 12 januari 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant van
1 november 2002 tot en met 31 december 2009 herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% en van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Voorts is bij dit besluit een bedrag van € 103.970,24 aan onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 15 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor hem onmogelijk was gedurende drie dagen per week zware werkzaamheden te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft hier tegenover gesteld dat appellants medische klachten zijn beoordeeld door een verzekeringsarts, die tot het oordeel is gekomen dat appellant in staat was de werkzaamheden in de door appellant zelf genoemde omvang te verrichten. Opgemerkt is dat het Uwv bij de schatting van appellants inkomsten is uitgegaan van zijn eigen verklaring over de omvang daarvan en dat bij die schatting is uitgegaan van acht in plaats van tien jaren. Voorts is erop gewezen dat de in het besluit van 12 januari 2011 opgenomen arbeidsongeschiktheidsklassen hoger zijn dan de arbeidsdeskundige Willems had berekend, waardoor appellant is bevoordeeld.
4.1.
De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.2.
In hoger beroep is slechts aan de orde of appellant gezien zijn medische beperkingen in staat was vanaf 1 november 2002 gedurende gemiddeld drie dagen per week werkzaamheden, waaronder zware werkzaamheden als stratenmaker, te verrichten. Hier kan doorslaggevende betekenis worden gehecht aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts W. Langerak van 7 november 2011. Zij komt hierin op basis van alle beschikbare medische gegevens tot de conclusie dat niet is uit te sluiten dat appellant in de periode in geding de door hem genoemde werkzaamheden heeft verricht. Door of namens appellant zijn geen medische gegevens aangedragen die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.3.
Appellant heeft er weliswaar terecht op gewezen dat hij twee maal in het ziekenhuis was opgenomen, gedurende welke periodes hij geen werkzaamheden kon verrichten, maar daar staat tegenover dat dit slechts beperkte periodes waren - twee weken in 2005 en drie dagen in 2007 -, dat de inkomsten over de in geding zijnde jaren zijn berekend op basis van een door appellant zelf genoemd gemiddelde van drie dagen per week en dat de door het Uwv vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklassen hoger zijn dan uit de berekening van de arbeidsdeskundige Willems voortvloeide. Er zijn derhalve geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze ziekenhuisopnames tot een andere vaststelling van appellants uitkering moeten leiden.
4.4.
Uit het onder 4.2 en 4.3 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.J. Dekker
IvR