ECLI:NL:CRVB:2014:1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
13-976 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud binnen de Politiewet 2012 en de toepassing van functietyperingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij appellanten, werkzaam bij de politie, bezwaar maakten tegen de vaststelling van hun uitgangspositie in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waarbij het gaat om de toekenning van functieonderhoud en de bijbehorende functietypering. Appellanten waren werkzaam als Specialist en hebben bezwaar gemaakt tegen de aanpassing van hun functie naar Coördinator. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef de functietypering van Coördinator/016/08/8 heeft gekozen op basis van de werkzaamheden die appellanten feitelijk verrichtten. De Raad heeft de argumenten van appellanten, die stelden dat hun werkzaamheden meer overeenkwamen met andere functietyperingen, beoordeeld. De Raad concludeert dat de keuze van de korpschef voor de functietypering niet onhoudbaar is en dat de rechtbank de beroepen van appellanten terecht ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/976 AW, 13/977 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats 2] van
30 januari 2013, 12/2355 en 12/2578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] en [Appellant 2] te [woonplaats 2] (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio[naam politieregio], ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. J. van Overdam hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Appellante [Appellant 1] is verschenen met bijstand van mr. Van Overdam. Voor appellante [Appellant 2] is
mr. Van Overdam verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Rabbering en mr. H.G.J. Breuer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit nieuwe stelsel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2.
Appellanten waren werkzaam als[naam functie], salarisschaal 8, bij de Dienst[naam dienst], van de toenmalige politieregio[naam politieregio]. Bij brieven van 20 april 2011 heeft de korpschef appellanten het voornemen kenbaar gemaakt om de functie Specialist/009/08 aan te merken als hun uitgangspositie voor de omzetting naar het LFNP. Appellanten hebben hiertegen bedenkingen ingediend. Deze zijn omgezet naar een aanvraag tot functieonderhoud op grond van de Trfp.
1.3.
Bij besluiten van 21 oktober 2011 is appellanten functieonderhoud toegekend met als meest passende functietypering Coördinator/016/08/8. Bij besluiten van 24 oktober 2011 is hun uitgangspositie voor de invoering van het LFNP dienovereenkomstig vastgesteld. Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 3 april 2012 repectievelijk 26 april 2012 (bestreden besluiten) heeft de korpschef de bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder h, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Indien een aanvraag tot functieonderhoud wordt toegekend, draagt het bevoegd gezag ingevolge artikel 5, eerste lid, zorg voor een aangepaste of nieuwe functiebeschrijving.
3.2.
Vast staat dat appellanten feitelijk opgedragen werkzaamheden verrichten die uitgaan boven de functie van Specialist/009/08, waarop de korpschef aanvankelijk het oog had. De niet binnen die functie passende werkzaamheden zijn neergelegd in een taakinventarisatie. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat het totaal van de opgedragen werkzaamheden zoals neergelegd in de functiebeschrijving van Specialist/009/08 plus de taakinventarisatie past binnen de bestaande functietypering van Coördinator/016/08/8. Laatstgenoemde functie is daarom aangemerkt als de uitgangspositie van appellanten voor de omzetting naar het LFNP. Appellanten zijn van mening dat de opgedragen werkzaamheden onvoldoende zijn te herkennen in de functietypering van Coördinator/016/08/8 en veel meer in overeenstemming zijn met de functietypering van Coördinator/018/09/9 of zelfs Coördinator/020/10/10.
3.3.
Niet in geschil is, dat het de korpschef in beginsel vrij staat om bij het uitvoeren van functieonderhoud te kiezen voor inpassing in een bestaande andere generieke functie. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 2 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3562) moet de inpassing in een generieke functie terughoudend worden getoetst. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging van het bestreden besluit kan worden overgegaan als deze inpassing als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf denkbaar en verdedigbaar is.
3.4.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitvoerig en puntsgewijs gemotiveerd dat en waarom de werkzaamheden waarop appellanten zich beroepen passen binnen de functietypering van Coördinator/016/08/8. De Raad kan zich in grote lijnen met deze motivering verenigen. Naar aanleiding van hetgeen appellanten onder overlegging van een second opinion van de gediplomeerd functiewaardeerder [naam B.] in hoger beroep hebben aangevoerd, voegt hij daaraan nog het volgende toe.
3.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat appellanten werkzaamheden verrichten met een uitvoerend karakter. Deze hebben hoofdzakelijk betrekking op het coördineren van de inzet van mensen en middelen voor (grootschalig) politieoptreden bij evenementen en incidenten, alsmede op het coördineren van bewakings en beveiligingstaken. Appellanten vervullen daarbij een schakelfunctie tussen degenen die op hoger niveau over de aard en de omvang van het gewenste politieoptreden beslissen, en degenen die dit politieoptreden daadwerkelijk moeten uitvoeren. Ongetwijfeld dienen appellanten op vele aspecten te letten en over gedegen vakkennis en ervaring te beschikken, maar daarmee kan het vakgebied waarop zij werkzaam zijn nog niet als meeromvattend worden gekenschetst. Waar in de taakinventarisatie wordt gesproken van verantwoordelijkheid, gaat deze niet uit boven de verantwoordelijkheid die iedere ambtenaar heeft voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren. Van een (eind)verantwoordelijkheid voor het optreden van anderen of voor het politieoptreden als geheel is geen sprake. Dat appellanten aanwijzingen geven aan collega's en controleren of daaraan op de juiste wijze uitvoering wordt gegeven, vloeit voort uit hun functionele relatie tot die collega's en niet uit een rechtstreekse gezagsrelatie of opgedragen personeelszorg. Het signaleren van tekortkomingen in de uitvoering en het doen van voorstellen tot verbetering is niet op één lijn te stellen met de meer beleidsmatige benadering die in de hogere functies wordt verwacht. Evenzo moet de financiële afwikkeling van de inzet van mensen en middelen worden onderscheiden van het op hoger niveau belegde budgetbeheer. Bij de werkzaamheden worden de grenzen van de (voormalige) politieregio in zoverre overschreden dat appellanten waar nodig ook zorgen voor bijstand aan of vanuit andere regio's, maar daarbij staan toch de mogelijkheden en behoeften van hun eigen eenheid centraal. Aannemelijk is dat contacten met externe instanties, waaronder hoogwaardigheidsbekleders, veelvuldig voorkomen. Samenwerking met externe instanties is echter bij de beschrijving van de contacten in de functietypering van de Coördinator/016/08/8 met zoveel woorden voorzien. Aan het verschil tussen het "eventueel" en "doorgaans" participeren van externen aan de activiteiten kan, mede gelet op het generieke karakter van de typeringen, niet de betekenis worden gehecht die appellanten eraan toegekend willen zien.
3.6.
De Raad komt dan ook tot het oordeel dat het brengen van de opgedragen werkzaamheden onder de functietypering van de Coördinator/016/08/8 niet als onhoudbaar kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) P. Uijtdewillegen

IJ