ECLI:NL:CRVB:2014:118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
13-1096 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen eindafrekening persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft een bezwaar van de erven van een overleden betrokkene tegen een besluit van Stichting Zorgkantoor Menzis, dat een eindafrekening van het persoonsgebonden budget (pgb) had vastgesteld en een terugvordering van € 28.188,35 had opgelegd. De erven stelden dat zij niet op de hoogte waren van het besluit van 6 januari 2010, omdat dit niet op het juiste adres was verzonden. Menzis had het bezwaar van de erven niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend.

De Raad oordeelde dat Menzis niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 6 januari 2010 daadwerkelijk was verzonden. De Raad wees op de wettelijke bepalingen omtrent de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet was aangevangen, omdat niet kon worden vastgesteld wanneer het besluit was verzonden. Hierdoor was het bezwaar tijdig ingediend.

De Centrale Raad van Beroep droeg Menzis op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van de erven. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige verzendadministratie door bestuursorganen en de rechten van belanghebbenden in het bestuursrecht.

Uitspraak

13/1096 AWBZ-T
Datum uitspraak: 21 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 31 januari 2013, 12/1457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [Betrokkene] (appellanten)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Menzis)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L. Bezoen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Menzis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2013. Namens de erven is verschenen [familie van betrokkene] bijgestaan door mr. Bezoen. Menzis heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft aan Menzis een vraag voorgelegd. Menzis heeft hierop bij brief van 23 oktober 2013 antwoord gegeven. Mr. Bezoen heeft hierop namens de erven bij brief van 11 november 2013 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 11 mei 2009 is [naam betrokkene] (betrokkene) overleden.
1.2. Bij besluit gedateerd 6 januari 2010 heeft Menzis de eindafrekening van het persoonsgebonden budget (pgb) over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2009 van betrokkene vastgesteld en een bedrag van € 28.188,35 teruggevorderd.
1.3. Bij brief van 7 september 2011, door Menzis ontvangen op 20 september 2011, hebben de erven bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 januari 2010. Daarbij hebben zij onder meer diverse stukken ter verantwoording van het pgb overgelegd. In de brief van 7 september 2011 is voorts gesteld dat de erven eerst door tussenkomst van de deurwaarder, ergens in de periode tussen maart en augustus 2011, bekend is geworden met het bestaan van een terugvordering.
1.4. Bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit) heeft Menzis het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit van 6 januari 2010 is verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, te weten [adres] te [plaatsnaam]. Het bezwaarschrift is niet tijdig is ingediend en er zijn geen omstandigheden die ertoe leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep hebben appellanten onder meer gesteld dat het besluit van 6 januari 2010 niet is ontvangen, ook niet op het adres [adres] te [plaatsnaam] en dat Menzis niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat besluit is verzonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Het niet aangetekend verzonden besluit van 6 januari 2010 is voorzien van de juiste adressering, te weten het laatst bij Menzis bekende adres [adres] te [plaatsnaam], maar Menzis heeft niet aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie aannemelijk gemaakt dat dat besluit daadwerkelijk is verzonden. Uit de door Menzis overgelegde printscreen blijkt weliswaar dat het besluit van
6 januari 2010 als batch in het systeem is aangemaakt, maar niet dat de brief, nadat die is aangemaakt, ook geprint en verzonden is. Ook uit de door Menzis overgelegde telefoonnotities van 4 mei 2009 en september 2009 en uit emailverkeer tussen appellanten onderling in september 2009 blijkt niet dat het besluit van 6 januari 2010 verzonden is.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat niet kan worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar een dag na 6 januari 2010 is aangevangen. Nu niet kan worden vastgesteld wanneer het besluit gedateerd 6 januari 2010 is verzonden is het bezwaar tegen dit besluit tijdig ingediend. Menzis heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Er is aanleiding om Menzis met toepassing van artikel 8:51d, eerste lid, van de Awb, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Menzis dient hiertoe een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellanten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt Menzis op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 23 januari 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.L. Rijnen

HD