ECLI:NL:CRVB:2014:117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage ZVW en verdragsgerechtigheid van appellant in relatie tot verblijf in China
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant, die van 1 januari 2006 tot 2 april 2006 in China verbleef, als verdragsgerechtigde kan worden aangemerkt voor de buitenlandbijdrage op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant, geboren in 1941, woont sinds 2000 in Frankrijk en heeft van februari 2005 tot april 2006 in China gewoond bij zijn gezin. Hij ontving tot 1 mei 2006 een prepensioen van Philips en vanaf die datum een AOW-pensioen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant in de genoemde periode niet onder de werkingssfeer van artikel 28 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 valt, omdat zijn gewone centrum van belangen in China lag. Dit betekent dat hij niet als verdragsgerechtigde kan worden aangemerkt en derhalve geen buitenlandbijdrage verschuldigd is voor hemzelf en zijn gezinsleden over de periode van 1 januari 2006 tot 1 mei 2006.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het bestreden besluit van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat Cvz onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonplaats van appellant en dat de bevestiging van de E 121-verklaring door de CPAM niet voldoende was om aan te nemen dat appellant in Frankrijk woonachtig was. De Raad geeft Cvz de opdracht om een nieuwe berekening van de buitenlandbijdrage over het jaar 2006 te maken, maar wijst het verzoek om schadevergoeding van appellant af. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 januari 2014.