ECLI:NL:CRVB:2014:1162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12-3041 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering na bedrijfsongeval met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem met betrekking tot de weigering van een WIA-uitkering en de beëindiging van een ZW-uitkering. Appellant, die op 15 januari 2007 uitviel voor zijn werk als champignonteeltbegeleider na een bedrijfsongeval, heeft in 2008 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellant per 12 januari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een aantal procedures en besluiten, waaronder een beëindiging van de ZW-uitkering per 16 februari 2011, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad onderschrijft de oordelen van de rechtbank en stelt vast dat de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad bevestigt dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen geen toepassing vinden bij een ZW-beoordeling, wat ook in eerdere uitspraken is vastgesteld. De Raad oordeelt dat er geen reden is om de eerdere uitspraken van de rechtbank te herzien en bevestigt deze in hun geheel.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 9 april 2014, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen, omdat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten bestaat.

Uitspraak

12/3041 ZW, 12/3042 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van
17 april 2012, 09/1703 (aangevallen uitspraak 1) en 11/1487 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A. Verberk-Elich, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft appellant nadere medische informatie overgelegd.
Het Uwv heeft op de nadere medische informatie gereageerd met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 13 februari 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verberk-Elich. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 15 januari 2007 uitgevallen voor zijn werk als champignonteeltbegeleider vanwege lichamelijke klachten na een bedrijfsongeval. De arbeidsovereenkomst tussen appellant en champignonkwekerij [naam besloten vennootschap 1] is per 30 juni 2008 beëindigd.
1.2. Appellant heeft op 5 september 2008 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van
9 december 2008 aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 12 januari 2009 geen WIA-uitkering krijgt, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 24 maart 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2008 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 heeft het Uwv een rapport ten grondslag gelegd van een bezwaarverzekeringsarts van 23 februari 2009, die tot de conclusie is gekomen dat er geen aanleiding is om het standpunt over de belastbaarheid van appellant te herzien. Omdat in bezwaar is gebleken dat bij de arbeidskundige beoordeling ten onrechte functies zijn geduid waarin structureel nachtwerk voorkwam, is door een arbeidsdeskundige opnieuw beoordeeld welke functies appellant met zijn beperkingen nog zou kunnen verrichten. Deze arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat appellant per 12 januari 2009 geschikt is te achten voor onder andere de functies portier, toezichthouder, buschauffeur en transportmedewerker, zodat appellant onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht wordt. Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 12 januari 2009 een uitkering toegekend ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van
21 september 2009 is appellant voor 12 uur per week gaan werken als champignonmedewerker/klusjesman bij [naam besloten vennootschap 2]. Op 30 augustus 2010 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Op 15 februari 2011 is appellant door een verzekeringsarts gezien op het spreekuur, die in zijn rapport van die datum heeft geconcludeerd dat appellant weer in staat was om zijn laatst verrichte arbeid en een van de geduide functies te verrichtten. In overeenstemming daarmee heeft het Uwv bij besluit van
15 februari 2011 de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 16 februari 2011 beëindigd.
1.5. Bij besluit van 11 maart 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 februari 2011 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 heeft het Uwv het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 10 maart 2011 ten grondslag gelegd. Appellant heeft ook tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
2.1. In beroep tegen bestreden besluit 1 heeft appellant aangevoerd dat door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met (de combinatie van) zijn beperkingen.
2.2. Het Uwv heeft een nader onderzoek ingesteld en bij brief van 12 februari 2010 de bevindingen uit dit onderzoek gemeld en rapporten overgelegd van een bezwaarverzekeringsarts van 27 januari 2010 en van een bezwaararbeidsdeskundige van
10 februari 2010. Door de bezwaarverzekeringsarts is de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op het aspect klimmen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat alle primair geduide functies dienen te vervallen en heeft vervolgens als passende functies geduid: operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122), wikkelaar samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en elektronica monteur (SBC-code 267040). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 januari 2009 blijft minder dan 35%, waardoor er geen recht op een WIA-uitkering ontstaat. Het Uwv heeft bestreden besluit 1 derhalve gehandhaafd.
2.3. Appellant heeft zich ook in bovenstaande beoordeling niet kunnen vinden, omdat er, ondanks dat sprake is van verminderde algehele belastbaarheid, geen urenbeperking is opgenomen in de FML.
2.4. De rechtbank heeft dr. Ph. J. Edixhoven, orthopedisch expert, benoemd als deskundige, die op 20 december 2011 (onder meer) heeft gerapporteerd: “Een afwijking op mijn vakgebied vind ik niet. Gezien de onderzoeksbevindingen moet ik concluderen dat er met betrekking tot de nek en schouder, onderwerpen van deze rapportage, op 12 januari 2009 geen ziekte of gebrek aan te merken was, op mijn vakgebied. Dat geldt ook voor alle tijd daarna, tot nu toe.”
2.5. In reactie op het rapport van dr. Edixhoven heeft appellant gesteld dat zijn klachten kennelijk zodanig gecompliceerd van aard zijn, dat deze niet objectief medisch vast te stellen zijn. Van zijn behandelend neuroloog heeft hij vernomen dat zijn klachten veel raakvlakken vertonen met klachten die kenmerkend zijn voor Whiplash associated disorder (WAD).
De verzekeringsarts had de belastbaarheid van appellant moeten toetsen aan het verzekeringsgeneeskundig protocol WAD I/II, wat zou hebben geleid tot een wezenlijk andere belastbaarheid dan nu is vastgesteld.
2.6. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en tevens, dat de voorhanden gedingstukken voldoende basis bieden voor het oordeel dat het Uwv de voor appellant per 12 januari 2009 geldende medische beperkingen in elk geval niet heeft onderschat. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende reden gezien voor het door appellant gevraagde verdere medische onderzoek. In de omstandigheid dat met de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van
27 januari 2010 en de bezwaararbeidsdeskundige van 10 februari 2010 eerst in beroep de medische en arbeidskundige aspecten voldoende zijn gemotiveerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien bestreden besluit 1 te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellant.
2.7. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en voorts, dat er geen aanleiding is om de bevindingen daaruit voor onjuist te houden.
3.1. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 richt zich tegen het oordeel om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Appellant heeft hiertoe (samengevat) aangevoerd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat het is verricht vanuit de orthopedische invalshoek. Als het WAD-protocol zou zijn toegepast zouden de beperkingen wel op de juiste wijze kunnen worden vastgesteld. De rechtbank had het Uwv moeten opdragen een nieuw onderzoek te doen op basis van het WAD-protocol.
3.2. In hoger tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant (samengevat) gesteld dat het onderzoek in het kader van de ZW eveneens onzorgvuldig is uitgevoerd omdat daarbij het WAD-protocol niet is gevolgd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Dat wat appellant in hoger beroep tegen beide aangevallen uitspraken heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in de eerdere fasen van de procedure naar voren heeft gebracht.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraken is gekomen. De Raad onderschrijft dat oordeel en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne.
4.3.
De door appellant in hoger beroep overgelegde medisch informatie geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel nu daarin geen geobjectiveerde medische argumenten kunnen worden gevonden op grond waarvan appellant op de data in geding meer beperkt geacht moet worden dan door het Uwv is aangenomen. In het door appellant overgelegde rapport van neuroloog dr. H.J.J.A. Bernsen van 30 januari 2013 concludeert deze arts dat niet gesproken kan worden van neurologisch bepaalde beperkingen. Ook uit overige medische informatie kan niet worden afgeleid dat de diagnose WAD bij appellant is gesteld. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor een (hernieuwd) verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan de hand van het WAD-protocol. Evenmin bestaat aanleiding voor nader onderzoek door een (neurologisch) deskundige, zoals door appellant ter zitting bepleit.
4.4.
Wat betreft voormeld verzekeringsgeneeskundig protocol in het kader van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 13 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI3737), waarin geoordeeld is dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen geen toepassing vinden bij een ZW-beoordeling. Hetgeen hieromtrent is aangevoerd behoeft dan ook geen nadere bespreking.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dienen de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten,
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

RB