ECLI:NL:CRVB:2014:1130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
12-5608 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant heeft op 20 september 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een onderzoek naar de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens over zijn woonsituatie. Het college concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellant onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over zijn woonadres. De Raad benadrukt dat het van essentieel belang is dat aanvragers van bijstand correcte informatie verstrekken, aangezien dit cruciaal is voor de vaststelling van het recht op bijstand.

De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van het college in aanmerking genomen, waaronder verklaringen van buurtbewoners die bevestigden dat er niemand op het opgegeven adres woonde. Appellant kon niet aannemelijk maken waar hij verbleef en heeft geen verifieerbare informatie verstrekt. De Raad concludeert dat appellant tekort is geschoten in zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5608 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
6 september 2012, 12/782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Souman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.E. Mulder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.J. Meijer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 september 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres] te [woonplaats]. Hij staat sinds
3 oktober 2007 op dit adres ingeschreven. In de periode van 15 april 2008 tot en met
3 mei 2011 stond tevens [betrokkene] ([betrokkene]) ingeschreven op datzelfde adres. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door appellant over zijn woonsituatie verstrekte gegevens. Een sociaal rechercheur van de Unit Regionale Sociale Recherche Zwolle en omstreken heeft vervolgens een onderzoek verricht naar de juistheid van de door appellant over zijn woonsituatie verstrekte gegevens. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 3 november 2011. Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van
8 november 2011 de aanvraag van appellant af te wijzen.
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2011 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woont op het door hem opgegeven adres en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft zijn standpunt mede gebaseerd op het door de onder 1.1 genoemde sociaal rechercheur verricht nader onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van
1 februari 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 20 september 2011 tot en met
8 november 2011.
4.2.
De vraag waar iemand woont dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college op grond van de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van appellant terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woonsituatie. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat de woning op het opgegeven adres vanaf
27 september 2011 is afgesloten van water. Tevens bevinden zich onder de gedingstukken verklaringen van drie buurtbewoners van appellant, die (schuin) tegenover het adres [adres] wonen. Zij hebben vanuit hun voorkamer zicht op de woning van appellant. De bewoner van [adres 2] heeft op 17 oktober 2011 verklaard dat op het adres [adres] nu niemand meer woont. De bewoners van [adres 3] hebben op 25 oktober 2011 afzonderlijk van elkaar eveneens verklaard dat op dat moment niemand op het adres [adres] woont. Anders dan appellant ziet de Raad niet dat deze verklaringen niet meegenomen zouden mogen worden alleen omdat deze zijn afgelegd in het kader van een onderzoek naar de woonsituatie van [betrokkene]. Appellant heeft verklaard dat hij voornamelijk in de nachtelijke uren in zijn woning verblijft. Hij heeft hiervoor echter geen aannemelijke verklaring gegeven en voorts niet met verifieerbare en controleerbare stukken aangetoond waar hij dan overdag verbleef.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellant onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt omtrent zijn woonadres. Daarmee is hij tekort geschoten in de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting, als gevolg waarvan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag om bijstand van
20 september 2011 dan ook terecht afgewezen. Dat een latere aanvraag om bijstand van appellant ertoe heeft geleid dat het college hem blijkbaar met ingang van 4 september 2012 bijstand heeft verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, het enkele feit dat het college in het kader van die aanvraag om bijstand - kennelijk - wel heeft kunnen vaststellen dat appellant zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven woonadres, geeft geen uitsluitsel over de woonsituatie van appellant in de hier te beoordelen periode.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

HD