ECLI:NL:CRVB:2014:1116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
12-3594 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsintrekking en terugvordering van bijstandskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening aan appellant, die in bezwaar ging tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pekela. De Raad had eerder op 3 december 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat appellant pas vanaf 1 juli 2007 de inlichtingenverplichting had geschonden. Dit betekende dat het college niet bevoegd was om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken vanaf 11 januari 2007. In de tussenuitspraak werd ook vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand was komen te vervallen, waardoor appellant in beginsel recht had op bijstand vanaf 5 maart 2011.

Na de tussenuitspraak heeft het college op 14 januari 2014 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van appellant deels gegrond werd verklaard. De datum van intrekking van de bijstand werd gewijzigd naar 1 juli 2007 en de terugvordering van bijstandskosten werd beperkt tot de periode van 1 juli 2007 tot en met 9 januari 2011, met een totaalbedrag van € 43.320,45. Appellant was van mening dat het nieuwe besluit niet volledig tegemoetkwam aan zijn bezwaren.

De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het nadere besluit van 14 januari 2014 niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant, maar dat het college wel een juiste uitvoering had gegeven aan de eerdere tussenuitspraak. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond verklaard, maar heeft het college wel veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.540,- bedragen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.

Uitspraak

12/3594 WWB, 14/1229 WWB
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 mei 2012, 12/129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 3 december 2013 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2013:2651) gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 14 januari 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. G.W. van der Zee, advocaat, de zienswijze van appellant gegeven op het besluit van 14 januari 2014.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad. Vervolgens heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, waarvan hij bij zijn beoordeling uitgaat. De Raad volstaat met het volgende.
2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad, kort samengevat, overwogen dat appellant eerst vanaf 1 juli 2007 de inlichtingenverplichting heeft geschonden, zodat het college niet bevoegd was om de bijstand met ingang van 11 januari 2007 in te trekken en de gemaakte kosten van de over de periode van 11 januari 2007 tot 1 juli 2007 verleende bijstand van appellant terug te vorderen. Voorts heeft de Raad vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand aan de besluitvorming is komen te ontvallen, zodat appellant in beginsel in aanmerking zou kunnen komen voor bijstand met ingang van 5 maart 2011.
3.
Bij het nadere besluit van 14 januari 2014 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2011 inzake de intrekking en terugvordering van bijstand deels gegrond verklaard en besloten om de datum van intrekking van bijstand te wijzigen in 1 juli 2007. Voorts heeft het college besloten om de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand te beperken tot de periode van 1 juli 2007 tot en met 9 januari 2011 ten bedrage van € 43.320,45. Tevens heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2011 inzake de afwijzing van bijstand deels gegrond verklaard en appellant met ingang van 5 maart 2011 bijstand toegekend.
4.
Volgens de zienswijze van appellant is het nadere besluit in overeenstemming met de overwegingen van de Raad in de tussenuitspraak, maar komt dit besluit niet geheel aan de oorspronkelijke bezwaren van appellant tegemoet.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit overweging 4.5 van de tussenuitspraak vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het besluit van
17 januari 2012 zal worden vernietigd.
5.2.
Het nadere besluit van 14 januari 2004 wordt, nu daarmee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb, bij het geding in hoger beroep betrokken.
5.3.
Het college heeft met dit nadere besluit een juiste uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak neergelegde opdracht. Het beroep tegen dit besluit zal ongegrond worden verklaard.
6.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.416,- in bezwaar, € 944,- in beroep en € 1.180,- in hoger beroep, daarom in totaal € 3.540,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 januari 2012 gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 januari 2012;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.540,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

IJ