ECLI:NL:CRVB:2014:1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13-1328 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud voor politiesurveillant B en de rol van de korpschef

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een politiesurveillant B, tegen de beslissing van de korpschef van politie om haar aanvraag voor functieonderhoud af te wijzen. Appellante stelt dat haar feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de generieke functiebeschrijving en dat de persoonsgebonden functiebeschrijving niet correct is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 april 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de korpschef op goede gronden de persoonsgebonden functiebeschrijving heeft gehandhaafd, aangezien appellante toezichthoudende en controlerende taken blijft verrichten, ondanks haar argumenten dat deze taken niet meer van toepassing zijn. De Raad bevestigt dat de rechtbank Oost-Nederland de eerdere uitspraak om het beroep ongegrond te verklaren terecht heeft gedaan. De Raad wijst erop dat de korpschef de werkzaamheden van appellante correct heeft weergegeven in de functiebeschrijving en dat er geen strijd is met de goede procesorde. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1328 AW
Datum uitspraak: 3 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
5 februari 2013, 12/1575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [politieregio]. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.J. Bertelink en mr. M.M.T. Schrijver.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellante was aangesteld als politiesurveillant B en werkzaam bij de voormalige politieregio [politieregio], team[naam team], [naam team] ([naam team]). Het team [naam team] bestaat uit toezichthouders en bijzondere opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente [naam gemeente]. Appellante is toegevoegd aan de coördinator stadswacht en verzorgt de verbinding van deze medewerkers met de politie.
1.3. Appellante heeft op 17 mei 2011 een aanvraag ingediend voor functieonderhoud. Op verzoek van de korpschef heeft appellante haar verzoek bij e-mail van 9 juli 2011 nader toegelicht. Nadat de korpschef in een voornemen van een besluit te kennen had gegeven het verzoek te willen honoreren, heeft hij bij besluit van 21 december 2011 het verzoek om functieonderhoud afgewezen. Na bezwaar heeft de korpschef bij besluit van 16 mei 2012 (bestreden besluit) het verzoek om functieonderhoud van appellante alsnog deels toegewezen. De korpschef heeft besloten aan de functiebeschrijving van appellante, voor zover voor dit geding van belang, te zullen toevoegen: ‘onder verantwoordelijkheid van de coördinator stadswacht of taakveldchef handhaving bevorderen van een goede samenwerking tussen het basispolitiezorg team[naam team] en het team [naam team]’ en ‘fungeert als vraagbaak/aanspreekpunt voor de medewerkers van het team [naam team] bij de uitoefening van de werkzaamheden’. Aan het bestreden besluit is een persoonsgebonden functiebeschrijving van appellante toegevoegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zorg draagt voor de functionele en operationele aansturing van het team [naam team], waarbij zij zelfstandig beslissingen neemt. Verder heeft appellante aangevoerd dat in haar persoonsgebonden functiebeschrijving ten onrechte een aantal werkzaamheden op het gebied van toezicht en controle zijn opgenomen, omdat zij deze werkzaamheden feitelijk niet verricht en dit ook niet van haar wordt verwacht. Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat haar gemachtigde op de zitting bij de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld een pleitnotitie te overleggen. Zij acht dit in strijd met de goede procesorde en met artikel 8:65, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld voor het laatst het woord te voeren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp bepaalt dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving. Artikel 4, aanhef en onder c, bepaalt dat het bevoegde gezag een aanvraag om functieonderhoud afwijst indien de feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante wezenlijk afwijken van de generieke functiebeschrijving politiesurveillant B. Partijen zijn erover verdeeld of de persoonsgebonden beschrijving van de functie van appellante die werkzaamheden correct weergeeft.
4.3.
In de toelichtingen op haar verzoek om functieonderhoud heeft appellante te kennen gegeven dat zij is toegevoegd aan de coördinator stadswacht om de samenwerking met het team [naam team] te bevorderen. Zij heeft daarbij een coachende rol, maakt de werkroosters en neemt beslissingen over de specifieke inzet van de medewerkers van het team [naam team]. Door in de persoonsgebonden functiebeschrijving van appellante op te nemen dat appellante de goede samenwerking met het team [naam team] bevordert en fungeert als vraagbaak en aanspreekpunt, heeft de korpschef deze werkzaamheden voldoende tot uitdrukking gebracht. Daarbij is van belang dat aan appellante geen sturende of coördinerende taken zijn opgedragen, aangezien deze taken berusten bij de coördinator project stadswacht. Appellante heeft op dat vlak geen verantwoordelijkheden. Dat bij de taakverdeling tussen de coördinator stadswacht en appellante als toegevoegd medewerker aan appellante coördinerende of sturende taken zijn opgedragen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Ter zitting is aan de orde geweest dat de elementen ‘bevorderen van een goede samenwerking’ en ‘fungeert als vraagbaak/aanspreekpunt’ zijn opgenomen onder het kopje ‘contacten’ in de persoonsgebonden functiebeschrijving, terwijl het in wezen gaat om ‘overige taken’. Er bestaat echter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit om deze reden niet in stand kan blijven, aangezien de werkzaamheden in de functiebeschrijving misschien niet goed zijn gerubriceerd, maar wel juist zijn omschreven.
4.5.
Wat betreft de toezichthoudende en controlerende werkzaamheden die appellante naar haar zeggen niet meer verricht, heeft de korpschef er terecht op gewezen dat de omstandigheid dat het accent in de werkzaamheden van appellante ligt op de samenwerking met het team [naam team] niet maakt dat zij de aan de generieke functiebeschrijving ontleende onderdelen van de functie niet hoeft te beheersen en eventueel uit te oefenen. Verder valt uit het op 26 november 2010 gehouden beoordelingsgesprek op te maken dat appellante toezichthoudende en controlerende taken is blijven verrichten. De korpschef heeft deze werkzaamheden op goede gronden in de persoonsgebonden functiebeschrijving van appellante gehandhaafd.
4.6.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijkt dat de rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld om ‘in laatste termijn’ het woord te voeren en dat zowel appellante als haar toenmalige gemachtigde van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het bepaalde in artikel 8:65, tweede lid, van de Awb niet in acht heeft genomen. Het is verder aan de rechtbank te bepalen of partijen al dan niet in de gelegenheid worden gesteld een pleitnotitie over te leggen. Dat, zoals appellante heeft gesteld, de rechtbank haar toenmalige gemachtigde niet in de gelegenheid heeft gesteld een pleitnotitie te overleggen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van strijd met de regels van een goede procesorde. Dat appellante en deze gemachtigde op de zitting niet de gelegenheid hebben gekregen hun standpunt volledig naar voren te brengen, heeft appellante niet onderbouwd. Het proces-verbaal van de zitting biedt daar ook geen aanknopingspunten voor.
4.7.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

IJ