ECLI:NL:CRVB:2014:1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
13-108 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering met vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering aan appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Appellant, die als schoonmaker werkte, ontving sinds 28 juli 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Na het verstrijken van de loongerelateerde uitkeringsperiode op 30 juni 2011, heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellant benutbare mogelijkheden heeft, maar dat deze onderhevig zijn aan beperkingen door psychische en fysieke klachten. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 52,62%. Het Uwv wijzigde vervolgens de arbeidsongeschiktheid van appellant van 80 tot 100% naar 35 tot 80% en beëindigde de loongerelateerde WGA-uitkering per 28 januari 2012, waarna appellant recht kreeg op een WGA-loonaanvullingsuitkering.

Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een bestreden besluit van 3 april 2012, waarin het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en de loongerelateerde WGA-uitkering met terugwerkende kracht beëindigde. Appellant stelde in beroep dat hem ten onrechte geen IVA-uitkering was toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en onderschreef het standpunt van het Uwv dat er een meer dan geringe kans op herstel bestond, gebaseerd op een verklaring van de behandelend psychiater.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere standpunten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid was aangetoond, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat er een meer dan geringe kans op herstel was, en dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was. De Raad besloot het hoger beroep niet te honoreren en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/108 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2012, 12/1582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 19 december 2013. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam is geweest als schoonmaker, ontvangt met ingang van 28 juli 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. In verband met het verstrijken van de loongerelateerde uitkeringsperiode per 30 juni 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en vastgesteld dat appellant benutbare mogelijkheden heeft. Deze zijn in verband met zijn psychische en fysieke klachten echter onderhevig aan beperkingen, welke zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2011. Arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden vastgesteld op 52,62%. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 29 september 2011 gewijzigd van 80 tot 100% naar 35 tot 80%. Voorts heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2011 appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 28 januari 2012 wordt beëindigd en dat hij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2. Bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 10 oktober 2011 en 28 oktober 2011 gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 10 oktober 2011 ingetrokken en het besluit van 28 oktober 2011 in dier voege gewijzigd dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant met ingang van 30 juni 2011 wordt beëindigd. Vanaf deze datum heeft appellant recht op een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
2.1. In beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hem ten onrechte geen
IVA-uitkering is toegekend.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat er een meer dan geringe kans op herstel van appellant bestaat. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder belang gehecht aan de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op een door appellant ter zitting overgelegde, mede door een psychiater ondertekende, verklaring van zijn behandelaar van NOAGG (centrum voor transculturele geestelijke gezondheidszorg) van 9 oktober 2012. Daarin heeft de behandelaar uiteengezet waarom behandeling bij NOAGG een passend hulpaanbod betreft. De behandeling strekt tot het bekrachtigen/versterken van adaptief gedrag, structurerende interventies en tot het ontmoedigen van maladaptief gedrag en het versterken van de sterke kanten van appellant. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is uit deze verklaring afdoende gebleken dat de behandeling niet alleen steunend en structurerend, maar ook inzichtgevend is. Door de behandeling bestaat er volgens de bezwaarverzekeringsarts een meer dan geringe kans op herstel, zodat de conclusie dat appellant geen recht heeft op een IVA-uitkering ongewijzigd blijft.
3.
Het hoger beroep bevat in essentie een herhaling van hetgeen eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat bij appellant niet gebleken is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA, omdat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige onderzoek heeft uitgewezen dat er, uitgaande van de datum in geding, een meer dan geringe kans op herstel van appellant bestaat. De Raad verwijst hiertoe naar de in 2.2 geparafraseerde overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit mede berust op door de bezwaarverzekeringsarts ingewonnen informatie van de behandelend huisarts, anesthesioloog en psychiater van appellant. Appellant heeft geen medische stukken ingediend die twijfel zaaien met betrekking tot de aldus tot stand gekomen verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit.
4.2.
Op grond van hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.3.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Wentholt als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) K. Wentholt
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvR