ECLI:NL:CRVB:2014:1080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
13-852 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van normtijden voor huishoudelijke verzorging in seniorenwoningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, die de benodigde huishoudelijke verzorging had vastgesteld op basis van normtijden voor alleenstaanden in een seniorenwoning.

Tijdens de zitting op 6 december 2013 heeft appellant betoogd dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd en dat hij meer uren huishoudelijke hulp nodig heeft. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen. De verklaring van de huisarts, gedateerd 3 december 2012, biedt geen ondersteuning voor de claim van appellant dat er meer uren zorg noodzakelijk zijn.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht is uitgegaan van de normtijden voor een alleenstaande in een seniorenwoning/flat. De feitelijke situatie van appellant, die in een gelijkvloers appartement woont, is vergelijkbaar met die van een flat, wat de toepassing van de normtijden rechtvaardigt. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/852 WMO
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 januari 2013, 12/5878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Voor appellant is
mr. drs. Dielbandhoesing verschenen. Het college heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
1.1.
Het college hanteert bij de vaststelling van de benodigde huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning normtijden voor de verschillende zorgactiviteiten. In geschil is de vraag of het college in het geval van appellant terecht is uitgegaan van de normtijden voor een alleenstaande in een seniorenwoning/flat. Ter zitting heeft appellant een tekening getoond waaruit volgt dat de door hem bewoonde woning een gelijkvloers appartement betreft. Nu deze feitelijke situatie vergelijkbaar is met een flat, beantwoordt de Raad de in geschil zijnde vraag bevestigend.
1.2.
Appellant heeft de stelling dat als gevolg van zijn verslechterde gezondheid meer uren huishoudelijke hulp noodzakelijk zijn, niet onderbouwd. Uit de verklaring van 3 december 2012 van de huisarts van appellant kan dit niet worden afgeleid. De stelling treft daarom geen doel.
2.
Het hiervoor overwogene betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
3.
Met hetgeen is overwogen onder 2 is gegeven dat het verzoek om schadevergoeding afgewezen moet worden.
4.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) I.J. Penning
GdJ