In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.T. Dieters, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had het bezwaar van appellante tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet-ontvankelijk verklaard. Appellante stelde dat zij door psychische problematiek niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Uwv had haar weliswaar uitstel verleend voor het indienen van medische informatie, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank onderschreef deze beslissing, maar appellante was het daar niet mee eens.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte had afgezien van de hoorplicht, omdat niet zonder meer duidelijk was dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het afzien van een hoorzitting met grote terughoudendheid moet worden beoordeeld en dat er in dit geval twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het Uwv niet verplicht was om het bezwaar van appellante alsnog te honoreren, maar dat het wel in de proceskosten van appellante werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.704,50.
De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, met P. Boer als griffier, en vond plaats op 26 maart 2014. De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken, maar dat het Uwv in de procedure niet correct had gehandeld door geen hoorzitting te houden.