ECLI:NL:CRVB:2014:1076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
13-4957 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake Werkloosheidswet

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.T. Dieters, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had het bezwaar van appellante tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet-ontvankelijk verklaard. Appellante stelde dat zij door psychische problematiek niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Uwv had haar weliswaar uitstel verleend voor het indienen van medische informatie, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank onderschreef deze beslissing, maar appellante was het daar niet mee eens.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte had afgezien van de hoorplicht, omdat niet zonder meer duidelijk was dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het afzien van een hoorzitting met grote terughoudendheid moet worden beoordeeld en dat er in dit geval twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het Uwv niet verplicht was om het bezwaar van appellante alsnog te honoreren, maar dat het wel in de proceskosten van appellante werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.704,50.

De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, met P. Boer als griffier, en vond plaats op 26 maart 2014. De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken, maar dat het Uwv in de procedure niet correct had gehandeld door geen hoorzitting te houden.

Uitspraak

13/4957 WW
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 12 augustus 2013, 11/1179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 7 juli 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2. Bij besluit van 29 juli 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellante niet in behandeling genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ontvangen op
20 september 2011. Volgens appellante was zij als gevolg van psychische problematiek niet in staat om haar belangen te (laten) behartigen. Het Uwv heeft appellante bij brieven van
26 september 2011 en 8 november 2011 uitstel verleend voor het toezenden van medische informatie op basis waarvan zou moeten worden beoordeeld of de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is. In de brief van 8 november 2011 heeft het Uwv daaraan toegevoegd: “Ontvangen wij binnen 1 week na dagtekening van deze brief geen reactie, dan wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.” Mr. Dieters heeft het Uwv per fax van
14 november 2011 geïnformeerd dat hij niet akkoord kan gaan met de door het Uwv voorgestelde wijze van afhandeling. De termijn is volgens hem te kort, aangezien hij nog druk doende is om informatie in te winnen. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat hij een hoorzitting aangewezen acht.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden waren, waardoor appellante niet in de gelegenheid is geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Het Uwv heeft daarom appellante niet in de gelegenheid gesteld tijdens een hoorzitting een mondelinge toelichting te geven op het bezwaarschrift. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Volgens appellante is in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist op haar bezwaar.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in de door appellante aangevoerde reden voor termijnoverschrijding geen aanleiding kan worden gevonden het verzuim verschoonbaar te achten. Van appellante mag volgens de rechtbank worden verwacht dat zij tenminste een medische verklaring overlegt, waaruit blijkt dat zij gedurende de hele bezwaartermijn buiten staat was bezwaar te maken of te laten maken. Appellante is niet met een dergelijke verklaring gekomen en deze valt volgens de rechtbank ook niet op te maken uit de door appellante overgelegde gegevens.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat ten onrechte besluitvorming op bezwaar heeft plaatsgevonden zonder een hoorzitting te houden. Volgens appellante is de rechtbank daar ten onrechte aan voorbij gegaan.
3.2.
Uit door het Uwv toegezonden stukken is gebleken dat appellante naar aanleiding van een tweede aanvraag bij besluit van 5 oktober 2012 alsnog in aanmerking is gebracht voor een WW-uitkering. Mr. Dieters heeft op verzoek van de Raad nader toegelicht dat het belang in deze zaak gelegen is in vergoeding van gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Blijkens artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegde verplichting de indiener van een bezwaarschrift te horen, worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Het is vaste rechtspraak dat tot het achterwege laten van een hoorzitting op grond van artikel 7:3 van de Awb in het algemeen met grote terughoudendheid dient te worden besloten
(zie onder meer CRvB 6 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:BA1463). Het afzien van de hoorplicht is slechts mogelijk als in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.2.
Appellante heeft bij het indienen van het bezwaarschrift weliswaar geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij gedurende de hele bezwaartermijn buiten staat was bezwaar te maken of te laten maken tegen het besluit, maar mr. Dieters had wel al te kennen gegeven druk doende te zijn informatie in te winnen over de medische situatie van appellante. Hij heeft ook expliciet te kennen gegeven belang te hechten aan een hoorzitting. Het vorenstaande brengt met zich dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet zonder meer duidelijk was dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, zodat ook niet gezegd kan worden dat op dat moment in redelijkheid geen twijfel kon bestaan over de uitkomst van de bezwaarprocedure.
4.3.
De in 3.1 vermelde beroepsgrond slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. De Raad zal nu bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
4.4.
Appellante heeft in beroep medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het niet tijdig instellen van bezwaar wegens medische omstandigheden verschoonbaar is. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen medische redenen zijn waarom appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 29 juli 2011. Tegenover haar huisarts heeft appellant juist gesteld dat zij zich vanaf augustus 2011 geestelijk beter voelde Ook in de informatie van psychiater I. Toering en psychologe
Y. Hofman zijn geen aanwijzingen te vinden voor het standpunt dat appellante niet in staat was haar belangen op dit punt te behartigen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
4.6.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is geen sprake, zodat de door appellante in bezwaar gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen. Er is wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De voor verleende rechtsbijstand te vergoeden kosten worden begroot op
€ 974,- in beroep en € 730,50 in hoger beroep, in totaal € 1.704,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 november 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 november 2011 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.704,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer
GdJ