ECLI:NL:CRVB:2014:1072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
14-864 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag bijstand en hoofdverblijf in Nijmegen

In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. H.A. Schenke, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar aanvraag om bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 maart 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in de periode van 8 januari 2013 tot 20 februari 2013 haar hoofdverblijf in Nijmegen had, maar het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft betwist dat zij daar woonachtig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf in Nijmegen had. Dit was van belang voor de beoordeling van haar aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting en dat de door haar overgelegde verblijfslijsten en bankafschriften niet voldoende bewijs boden voor haar stelling. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. De uitspraak van de voorzieningenrechter is openbaar gedaan en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

14/864 WWB-VV
Datum uitspraak: 28 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. H.A. Schenke, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 december 2013, 13/4430 (aangevallen uitspraak). Tevens is een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Schenke. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.A. Marinus.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster is tot 3 december 2012 bij haar stiefvader woonachtig geweest aan de [adres 1] in Nijmegen, waarna zij met een onbekend adres is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Nijmegen. Vanaf 18 maart 2013 heeft zij op het adres van haar tante aan de [adres 1] te Nijmegen ingeschreven gestaan en sinds 23 april 2013 op het adres [adres 3] te Nijmegen.
1.2.
Verzoekster heeft zich op 8 januari 2013 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Zij heeft daarbij als briefadres het adres van haar moeder opgegeven omdat zij zelf geen vast woonadres had. Bij brief van 8 januari 2013 heeft het college verzoekster verzocht een aanvraag briefadres in te vullen en terug te sturen. Verzoekster heeft daaraan geen gevolg gegeven. Bij brief van 5 februari 2013 heeft het college aan verzoekster gevraagd om een aantal gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften. Verzoekster heeft bankafschriften ingezonden over de periode van 31 oktober 2012 tot en met 31 december 2012, maar heeft daarop een groot aantal omschrijvingen van uitgaven onzichtbaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat verzoekster niet stond ingeschreven in de GBA.
1.4.
Bij besluit van 7 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is als nadere motivering ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nijmegen woont. Hierdoor heeft zij niet voldaan aan haar inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf in Nijmegen heeft.
2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om voorlopige voorziening - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Zij bestrijdt de conclusies die het college heeft getrokken uit de resultaten van een op 3 oktober 2013 verricht buurtonderzoek nabij de huidige verblijfplaats van verzoekster aan het adres [adres 3] in Nijmegen. Voorts bestrijdt zij dat zij heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek om ongecensureerde bankafschriften te overleggen. Zij heeft over de periode van 8 januari 2013 tot aan 15 juli 2013 alsnog ongecensureerde bankafschriften ingezonden, alsmede verblijfslijsten over de periode vanaf januari 2013 tot en met april 2013. De al eerder overgelegde bankafschriften over de periode vóór 8 januari 2013 bleken toch voldoende leesbaar te zijn. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat het college uit het feit dat zij verschillende keren betalingen voor de heer [D.] ([D.]) in Wijchen heeft verricht, ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat zij met hem een affectieve relatie zou onderhouden dan wel met hem zou samenwonen. Zij heeft deze betalingen slechts gedaan om een vriend te steunen en heeft deze betalingen ook altijd contant terugbetaald gekregen, hetgeen ook blijkt uit een bij het verzoekschrift gevoegde verklaring van [D.]. Uit de door verzoekster ingezonden verblijfslijsten blijkt dat zij steeds haar hoofdverblijf in Nijmegen heeft gehad. Dit wordt bevestigd door haar stiefvader in een bij het verzoekschrift gevoegde verklaring van 5 december 2013. Aan de door het college in eerste aanleg ingezonden verklaring van [Z.] ([Z.]), de tante van verzoekster, waarin wordt ontkend dat verzoekster ooit feitelijk bij haar aan het adres [adres 1] in Nijmegen heeft gewoond, kan geen waarde worden gehecht. Die verklaring staat lijnrecht tegenover een eerdere verklaring van [Z.] zelf en tegenover de hiervoor genoemde verklaring van de stiefvader van verzoekster. De stiefvader heeft in zijn verklaring aangegeven dat [Z.], sinds zij een ontsteking aan de hersenen heeft gehad, niet meer geestelijk in orde is en dingen door elkaar haalt.
2.1.
Verzoekster heeft gevraagd om als voorlopige voorziening te treffen dat het college een voorschotbetaling aan haar doet van € 2.500,- en heeft daarbij gewezen op de hoge financiële nood waarin zij verkeert.
3.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.3.
De voorzieningenrechter acht het door verzoekster gestelde financiële belang op zich spoedeisend, nu ter zitting is gebleken dat aan verzoekster tot op dat moment geen bijstand is toegekend. Het college heeft ook latere aanvragen om bijstand van verzoekster afgewezen.
3.4.
In de bodemprocedure dient te worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had in Nijmegen. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent in dit geval dat de te beoordelen periode loopt van 8 januari 2013 tot en met 20 februari 2013. In de te beoordelen periode stond verzoekster niet ingeschreven in de GBA en verbleef zij naar eigen zeggen op verschillende adressen.
3.5.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Dit geldt evenzeer wanneer de belanghebbende geen vast woonadres heeft maar stelt feitelijk zijn hoofdverblijf te hebben in de gemeente waar hij bijstand aanvraagt. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn hoofdverblijf te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen.
3.6.
Verzoekster heeft bij haar aanvraag om bijstand een lijst meegekregen waarop zij moest aangeven waar zij overnacht. Verzoekster wilde die lijst destijds niet invullen omdat zij de mensen bij wie ze bleef slapen geen problemen wilde bezorgen. Op 23 april 2013 heeft zij alsnog verblijfslijsten bij het college afgegeven over de periode van januari 2013 tot en met 24 april 2013. Zij heeft daarop per dag aangegeven op welk adres zij heeft overnacht. Aan deze verblijfslijsten kan niet de waarde worden toegekend die verzoekster daaraan gehecht wil zien. De vermeldingen op de lijsten zijn niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens en doordat de lijsten pas achteraf zijn ingediend heeft het college niet de mogelijkheid gehad om de gegevens te controleren. Uit de alsnog leesbaar gebleken bankafschriften en de ongecensureerde bankafschriften die later zijn afgegeven kunnen geen conclusies worden getrokken ten aanzien van de vraag of verzoekster in de periode van
8 januari 2013 tot en met 20 februari 2013 haar hoofdverblijf in Nijmegen had.
3.7.
Hieruit volgt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de hier te beoordelen periode haar hoofdverblijf had in Nijmegen. Al hetgeen verzoekster heeft aangevoerd omtrent haar verblijf op de adressen [adres 1] in Nijmegen en [adres 3] in Nijmegen heeft betrekking op een latere periode en is voor dit geding niet van belang.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

HD