ECLI:NL:CRVB:2014:1066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-woonachtig zijn op uitkeringsadres en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en stond ingeschreven op het uitkeringsadres te Amsterdam. Naar aanleiding van een melding dat appellant zijn woning door- of onderverhuurde, heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in de periode van 26 februari 2007 tot en met 28 juli 2007 niet op het uitkeringsadres woonde, maar de woning verhuurde aan derden. Het college heeft daarop besloten de bijstand over deze periode te herzien en een bedrag van € 4.469,79 terug te vorderen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de eerste uitspraak van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het college onzorgvuldig had gehandeld door appellant niet te confronteren met de onderzoeksbevindingen. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de uitspraken van de rechtbank herhaald, onder andere met betrekking tot de getuigenverklaringen die door het college zijn gebruikt om de intrekking van de bijstand te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de getuigenverklaringen van de door het college gehoorde getuigen niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De Raad concludeert dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het college voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van het terugvorderingsbedrag en dat het bezwaar van appellant tegen de mededeling van het college niet-ontvankelijk is verklaard.