ECLI:NL:CRVB:2014:1056
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar vader, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp. Het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen had eerder een aanvraag van verzoekster voor meer uren huishoudelijke hulp afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De voorzieningenrechter van de rechtbank had het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Verzoekster stelde dat zij een spoedeisend belang had bij de toekenning van meer uren huishoudelijke hulp, omdat haar gezondheidstoestand verslechterde. Echter, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het indicatiebesluit waarop het verzoek betrekking had, liep tot en met 31 december 2013. Dit betekende dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de indicatie op dat moment al zou aflopen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en vond plaats op 12 maart 2014.