ECLI:NL:CRVB:2014:1030
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschil over beperkingen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich na een val op het werk ziek had gemeld. Appellant, die als medewerker tuinbouw werkte, had een polsbreuk en psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 21 december 2011, werd vastgesteld dat appellant weer voldoende belastbaar was om zijn werk te hervatten. Op basis van deze bevindingen beëindigde het Uwv de ZW-uitkering per 27 december 2011. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
Appellant meldde zich opnieuw ziek op 15 maart 2012, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. De bedrijfsarts concludeerde dat appellant per 4 april 2012 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. Ook dit besluit van het Uwv werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de artsen te twijfelen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat zijn psychische klachten waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de medicijnen die appellant gebruikte een negatieve invloed hadden op zijn arbeidsgeschiktheid. De hoger beroepen werden dan ook afgewezen en de eerdere uitspraken werden bevestigd.