ECLI:NL:CRVB:2013:CA3480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de vervolguitkering op basis van de Wet WIA bij arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de vaststelling van de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant, die is ingedeeld in de klasse van 65 tot 80%. De appellant ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke op 15 november 2011 is omgezet in een vervolguitkering. De hoogte van deze vervolguitkering is vastgesteld op 50,75% van het minimumloon, conform artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, onder e, van de Wet WIA.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant zich uitsluitend gericht tegen het uitkeringspercentage van 50,75%, dat hij niet in verhouding vindt staan tot de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 74,23%.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de vaststelling van de hoogte van de vervolguitkering in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen van de Wet WIA. De Raad heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheid is om van deze wettelijke bepaling af te wijken. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2013.