ECLI:NL:CRVB:2013:CA3472
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, die van 22 augustus 1994 tot 26 april 2009 een WAO-uitkering ontving, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar uitkering door het Uwv per 26 april 2009. De intrekking was gebaseerd op een besluit van 8 juli 2009, dat de eerdere beslissing van 25 februari 2009 handhaafde. De Raad had eerder, op 8 juli 2011, de intrekking van de uitkering bevestigd. Appellante stelde dat zij door een scala aan lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen ondervond dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. De rechtbank Utrecht had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar beperkingen.
Tijdens de zitting op 3 mei 2013 heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had aangetoond dat de medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gronden van appellante niet slagen. De rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen gaven een duidelijke motivering waarom de bevindingen van de psychiater prof. dr. R.S. Kahn niet werden gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Appellante had geen zelfstandige bezwaren tegen de geselecteerde functies aangevoerd, waardoor de arbeidskundige grondslag van het besluit niet verder hoefde te worden besproken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.