ECLI:NL:CRVB:2013:CA3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-2823 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die van 22 augustus 1994 tot 26 april 2009 een WAO-uitkering ontving, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar uitkering door het Uwv per 26 april 2009. De intrekking was gebaseerd op een besluit van 8 juli 2009, dat de eerdere beslissing van 25 februari 2009 handhaafde. De Raad had eerder, op 8 juli 2011, de intrekking van de uitkering bevestigd. Appellante stelde dat zij door een scala aan lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen ondervond dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. De rechtbank Utrecht had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar beperkingen.

Tijdens de zitting op 3 mei 2013 heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had aangetoond dat de medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gronden van appellante niet slagen. De rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen gaven een duidelijke motivering waarom de bevindingen van de psychiater prof. dr. R.S. Kahn niet werden gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Appellante had geen zelfstandige bezwaren tegen de geselecteerde functies aangevoerd, waardoor de arbeidskundige grondslag van het besluit niet verder hoefde te worden besproken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.

Uitspraak

11/2823 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 april 2011, 10/2628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Houtsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts, kantoorgenoot van mr. Houtsma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 22 augustus 1994 tot 26 april 2009 een uitkering ingevolge de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 25 februari 2009 gehandhaafd, waarbij de WAO-uitkering met ingang van 26 april 2009 is ingetrokken. De intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 26 april 2009 heeft de Raad bij uitspraak van 8 juli 2011, LJN BR1089, in stand gelaten.
1.2. In verband met een ziekenhuisopname en een operatie heeft een verzekeringsarts van het Uwv gesteld dat appellante tijdens de ziekenhuisopname en in de herstelperiode van drie maanden daarna op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. Dat heeft geleid tot twee beslissingen van het Uwv van 20 januari 2010. Bij de eerste beslissing heeft het Uwv met ingang van 26 juni 2009 aan appellante een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Bij de tweede beslissing heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 30 augustus 2009 ingetrokken. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 30 juni 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien het Uwv niet te volgen in het standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 augustus 2009 in voldoende mate met haar beperkingen rekening is gehouden. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd geconcludeerd dat de bevindingen van de psychiater prof. dr. R.S. Kahn geen aanleiding geven om meer beperkingen, geldend op de datum in geding, aan te nemen. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat uit het rapport van Kahn niet volgt dat appellante niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts bij het vaststellen van de beperkingen rekening gehouden met de bij appellante aanwezige onderliggende persoonlijkheidsstoornis.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij tengevolge van een scala aan lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen ondervindt dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2010 zijn aangenomen. Zij acht zich op en na 30 augustus 2009 niet in staat tot het duurzaam en fulltime verrichten van arbeid. Zij is dan ook van oordeel dat zij onveranderd als volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de door appellante in beroep ingediende gronden tegen het bestreden besluit niet slagen. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is door de bezwaarverzekeringsarts in zijn reactie van 17 juni 2011 op het aanvullend hoger beroepschrift op overtuigende wijze weersproken.
4.3. Ter zitting heeft appellante nog benadrukt dat ook prof.dr. Kahn in zijn onderzoek aanwijzingen heeft gevonden om haar fors beperkt te achten in het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten en samenwerken, voortvloeiend uit haar persoonlijkheidsstoornis. Zoals de rechtbank heeft overwogen is bij het opstellen van de FML rekening gehouden met de beperkingen voortvloeiend uit de bij appellante bestaande persoonlijkheidsproblematiek. De rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 10 maart 2011, bezien in samenhang met de rapportage van zijn collega bezwaarverzekeringsarts van 8 maart 2011, geven een overtuigende motivering waarom op deze aspecten de bevindingen van Kahn niet worden gevolgd. Nu van twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit geen sprake, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.4. Appellante heeft geen zelfstandige bezwaren tegen de geselecteerde functies aangevoerd, zodat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen bespreking behoeft.
4.5. Gelet op de overwegingen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
JvC