ECLI:NL:CRVB:2013:CA3215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-6575 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vordering wegens meerinkomen die is vastgesteld op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Appellant ontving in 2009 studiefinanciering, maar de Minister heeft vastgesteld dat hij de bijverdiengrens heeft overschreden. Dit leidde tot een vordering van in totaal € 7.682,83, bestaande uit € 6.719,83 aan meerinkomen en € 963,- wegens het bezit van een OV-studentenkaart. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vordering, maar de Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelde dat hij op basis van informatie van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) mocht aannemen dat hij niet boven de bijverdiengrens zou uitkomen en dat het terugbetalen van de studiefinanciering in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant zijn stellingen niet heeft onderbouwd. De Raad concludeert dat de Minister terecht de vordering wegens meerinkomen heeft opgelegd en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 juni 2013.

Uitspraak

12/6575 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 oktober 2012, 12/4818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak 14 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, per 1 januari 2010 in rechte opgevolgd door de Minister, heeft appellant over de maanden januari tot en met december 2009 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering toegekend in de vorm van een (basis- en aanvullende) beurs, tot een bedrag van € 6.719,83, en een OV-studentenkaart.
1.2. Ter controle van de bijverdiensten van appellant in het jaar 2009 heeft de Minister bij de belastingdienst inkomensgegevens van appellant opgevraagd. Uitgaande van het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van appellant in 2009 van € 21.546,- heeft de Minister vastgesteld dat de voor 2009 vastgestelde maximale bijverdiengrens van € 13.215,83 is overschreden. In verband hiermee heeft de Minister bij besluit van 21 januari 2012 op grond van artikel 3.17 van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, ten laste van appellant over 2009 een vordering wegens meerinkomen vastgesteld van in totaal € 7.682,83. De vordering is samengesteld uit € 6.719,83 meerinkomen en € 963,- wegens het bezit van de OV-studentenkaart.
1.3. Bij besluit van 7 mei 2012 (bestreden besluit) heeft de Minister het bezwaar tegen de onder 1.2 vermelde vordering ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij is het niet eens is met de conclusie dat hij de bijverdiengrens heeft overschreden. Hij heeft op basis van de door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aan hem verstrekte informatie mogen aannemen dat hij in 2009 niet boven de bijverdiengrens zou uitkomen. Hij acht het tevens in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur dat hij het in 2009 ontvangen bedrag aan studiefinanciering moet terugbetalen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Minister op goede gronden de vordering heeft vastgesteld op € 7.682,32 nu vast staat dat appellant in 2009 een toetsingsinkomen heeft van € 21.546, hij dat jaar € 6.719,83 aan studiefinanciering heeft ontvangen, als mede dat hij dat gehele jaar in het bezit was van een OV-studentenkaart. Van de zijde van appellant zijn geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Met name is niet geconcretiseerd op grond van welke informatie appellant mocht menen dat hij de bijverdiengrens niet zou overschrijden. De rechtbank is evenmin gebleken van omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de Minister toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 niet achterwege had mogen laten.
3. In hoger beroep herhaalt appellant zijn in beroep naar voren gebrachte gronden.
4.1. De aangevoerde gronden hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.2. Appellant heeft zijn stellingen betreffende door de DUO aan hem verstrekte informatie en strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook in hoger beroep op geen enkele wijze geconcretiseerd, laat staan onderbouwd. De blote stellingen van appellant kunnen er niet toe leiden dat de Minister in afwijking van het dwingendrechtelijke artikel 3.17 van de Wsf 2000 had moeten afzien van het opleggen van de vordering wegens meerinkomen.
5. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
QH