ECLI:NL:CRVB:2013:CA3215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vordering wegens meerinkomen die is vastgesteld op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Appellant ontving in 2009 studiefinanciering, maar de Minister heeft vastgesteld dat hij de bijverdiengrens heeft overschreden. Dit leidde tot een vordering van in totaal € 7.682,83, bestaande uit € 6.719,83 aan meerinkomen en € 963,- wegens het bezit van een OV-studentenkaart. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vordering, maar de Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelde dat hij op basis van informatie van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) mocht aannemen dat hij niet boven de bijverdiengrens zou uitkomen en dat het terugbetalen van de studiefinanciering in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant zijn stellingen niet heeft onderbouwd. De Raad concludeert dat de Minister terecht de vordering wegens meerinkomen heeft opgelegd en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 juni 2013.