12/1659 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 2 februari 2012, 11/991 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
Datum uitspraak 4 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M. Vriend.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 2 september 2002 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij brief van 13 september 2007 heeft het college appellant toestemming verleend om met behoud van bijstand met vakantie te gaan en hem uitgenodigd voor een gesprek. Appellant heeft hiertegen op 1 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 17 januari 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 1 oktober 2007 tegen de brief van 13 september 2007.
1.4. Bij besluit van 7 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van 17 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het college het bezwaar van appellant van 17 januari 2011 gelet op het bepaalde in artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank had moeten doorzenden. Omdat de rechtbank inmiddels bij uitspraak van 2 februari 2012 had beslist op een bij de rechtbank binnengekomen brief van 15 juli 2011 van appellant, eveneens gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 1 oktober 2007, hoefde het college volgens de rechtbank het bezwaar van appellant van 17 januari 2011 niet alsnog ter behandeling als beroepschrift door te zenden naar de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft gesteld dat de rechtbank zijn beroep had moeten doorzenden naar de Raad vanwege de samenhang met een andere daar al aanhangige procedure. Hij heeft voorts - kort samengevat - onder meer aangevoerd dat zijn bezwaar niet onredelijk laat is ingediend en dat nog steeds niet formeel rechtsgeldig en materieel is beslist op het bezwaarschrift over de vakantie.
Er dient alsnog een besluit te worden genomen. Volgens appellant is er een wettelijke basis voor het toekennen van schadevergoeding. De uitspraak is niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. Appellant heeft aangevoerd dat alle in deze procedure genoemde griffierechten, onkostenvergoedingen, schadevergoedingen en vorderingen legitiem zijn en volledig dienen te worden voldaan en nabetaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het betoog van appellant dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ter behandeling had moeten doorzenden naar de Raad vanwege de samenhang met de destijds lopende hoger beroepsprocedure geregistreerd onder nummer 10/2952 WWB, wordt niet gevolgd. In die procedure was aan de orde het bezwaar van appellant van 1 oktober 2007 tegen de brief van 13 september 2007. In dit geding liggen de inhoudelijke bezwaren van appellant tegen de brief van 13 september 2007 niet ter beoordeling voor, maar het als beroep aan te merken bezwaar inzake het niet tijdig nemen van een besluit. Er is dan ook geen sprake van samenhang.
4.2. De beroepsgrond van appellant dat een besluit wanneer het niet tijdig is genomen, geen formele rechtskracht heeft, wordt verworpen. De Awb verbindt aan de enkele overschrijding van de voor het nemen van een besluit op een aanvraag en beslissing op bezwaar geldende termijnen niet het door appellant bedoelde gevolg. Ook het standpunt dat materieel geen besluit is genomen op het bezwaar van appellant tegen de beschikking van 13 september 2007 voor zover die ziet op het verlenen van toestemming voor vakantie, houdt geen stand.
De Raad heeft op 1 mei 2012, LJN BW6180, geoordeeld dat het college bij besluit van 25 januari 2008 mede heeft beslist op het bezwaar van appellant tegen de brief van 13 september 2007 en dat in zijn bezwaarschrift van 1 oktober 2007 geen gronden zijn gericht tegen de toestemming voor vakantie. Daarmee is een eindoordeel gegeven over het bezwaarschrift van 1 oktober 2007. De beroepsgrond dat nog steeds niet is beslist op het bezwaarschrift van 1 oktober 2007 tegen de beschikking van 13 september 2007 voor wat betreft het verlenen van toestemming voor vakantie, slaagt dan ook niet.
4.3. Er is geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen en ook geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.4. Hetgeen appellant in hoger beroep overigens nog heeft aangevoerd, heeft de Raad niet geleid tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. Gelet op 4.5 is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013.