ECLI:NL:CRVB:2013:CA3018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-328 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na ziekmelding en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 6 oktober 2008 ziek had gemeld met rug- en schouderklachten, evenals maag-, long- en later psychische klachten. De appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker groenvoorziening via een uitzendbureau en had een dienstverband van 40 uur per week. Na een onderzoek door een arbeidsdeskundige van het Uwv en een verzekeringsarts, heeft het Uwv op 27 augustus 2010 besloten de ZW-uitkering van appellant per 30 augustus 2010 te beëindigen, omdat hij volgens hen weer geschikt was voor zijn eigen werk.

Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 28 oktober 2010. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek van het Uwv en het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts heeft onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op de stellingen van appellant is ingegaan en dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten.

De Raad concludeert dat appellant terecht in staat is geacht om zijn werkzaamheden als medewerker groenvoorzieningen per 30 augustus 2010 weer te verrichten. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 12 juni 2013.

Uitspraak

12/328 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Gravenhage van
4 januari 2012, 10/8455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Aksü, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als medewerker groenvoorziening via een uitzendbureau in een dienstverband van 40 uur per week, heeft zich op 6 oktober 2008 ziek gemeld met rug- en schouderklachten. Daarnaast had hij maag-, long- en later ook psychische klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Nadat een arbeidsdeskundige van het Uwv een onderzoek had ingesteld naar de aard van de door appellant verrichte werkzaamheden en appellant was onderzocht door een verzekeringsarts heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant bij besluit van 27 augustus 2010 met ingang van 30 augustus 2010 beëindigd. Volgens het Uwv was appellant ondanks zijn klachten met ingang van die datum weer geschikt voor zijn eigen werk.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 26 oktober 2010.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten, noch om het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. De rechtbank volgde het Uwv in zijn standpunt dat appellant per 30 augustus 2010 in staat was de eigen arbeid te verrichten.
3. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of appellant terecht in staat is geacht om zijn werkzaamheden als medewerker groenvoorzieningen met ingang van 30 augustus 2010 weer te verrichten. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat slechts een verwijzing in algemene zin naar de wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank is gemotiveerd op de stellingen van appellant ingegaan. Het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak worden onderschreven.
4.3. Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary
QH