ECLI:NL:CRVB:2013:CA3010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3230 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na vaststelling WW-dagloon

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had appellant met ingang van 1 juli 2008 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 73,03. Later bleek dat het Uwv ten onrechte de WAO-uitkering in de berekening had meegenomen, waardoor de WW-uitkering te hoog was vastgesteld. Het Uwv herzag de WW-uitkering en vorderde een bedrag van € 24.442,24 terug. Appellant stelde dat hij niet had kunnen begrijpen dat hij te veel WW-uitkering ontving, omdat het netto-bedrag niet veel hoger was dan zijn eerdere loon. Hij voerde aan dat hij financiële problemen zou ondervinden door de terugvordering en dat zijn gezondheid eronder leed.

De rechtbank oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij een te hoog bedrag aan uitkering ontving, gezien het bruto verschil van bijna € 400,- per maand. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellant had zijn inlichtingenverplichting nageleefd en er was geen verwijt aan hem te maken voor de fout van het Uwv. De Raad concludeerde dat de terugvordering geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen had voor appellant, aangezien hij altijd een herberekening van zijn aflossingscapaciteit kon aanvragen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.

Uitspraak

12/3230 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 april 2012, 11/668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 juli 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een dagloon van € 73,03. Appellant ontving daarnaast een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De WAO-uitkering werd aan de werkgever betaalbaar gesteld en door deze uitbetaald aan appellant, samen met diens loon. Uit een dagloonrapport van 13 april 2011 is gebleken dat het Uwv bij de berekening van het WW-dagloon er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat in het loon van appellant diens WAO-uitkering was begrepen, en de WW-uitkering daardoor te hoog is vastgesteld.
1.2. Bij besluit van 15 april 2011 heeft het Uwv het WW-dagloon met ingang van 1 juli 2008 nader vastgesteld op € 24,52 en de WW-uitkering aldus herzien. Bij besluit van 21 april 2011 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 24.442,24 teruggevorderd als onverschuldigd betaald sinds 1 juli 2008. De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 15 april 2011 en 21 april 2011 zijn bij beslissing op bezwaar van 11 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij een te hoog bedrag aan WW-uitkering ontving en achtte geen dringende redenen aanwezig om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De aflossingscapaciteit van appellant is vastgesteld op € 138,01 per maand.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het appellant op grond van het feit dat hij bruto per maand aan WW-uitkering en WAO-uitkering samen meer ontving dan voordien aan loon en WAO-uitkering redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hem een te hoog bedrag aan uitkering werd verstrekt en dat het Uwv daarom met terugwerkende kracht de WW-uitkering van appellant heeft mogen herzien. Met het Uwv achtte de rechtbank geen dringende redenen aanwezig om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hem niet duidelijk is geweest en redelijkerwijs ook niet had kunnen zijn dat hij teveel WW-uitkering ontving, omdat het netto-bedrag aan WW- en WAO-uitkering samen niet veel hoger was dan zijn loon, inclusief WAO-uitkering. Appellant vindt het niet eerlijk dat de gevolgen van de fout van het Uwv volledig voor zijn rekening komen, teminder omdat hij het Uwv herhaaldelijk op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij een WAO-uitkering ontving en omdat hij bij het Uwv de verzekering had gekregen dat de WW-uitkering correct was berekend. Appellant heeft op basis van de toegekende uitkeringen besloten tot de aankoop van een aan zijn gezondheidstoestand aangepaste woning, waartoe hij een hypothecaire lening is aangegaan. Hij zal in oktober 2013, wanneer een lijfrente van € 225,- per maand vervalt, in financiële problemen geraken en ook de aflossing van € 138,- per maand niet meer kunnen voldoen. Appellant heeft verder gesteld dat zijn gezondheid is verslechterd door de spanningen die deze zaak met zich brengt.
3.2. Het Uwv heeft onder verwijzing naar het imperatieve karakter van de wettelijke bepalingen bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv waren de bruto-uitkeringen die appellant op grond van de te hoge vaststelling van het WW-dagloon ontving ongeveer € 400,- hoger dan het loon, inclusief WAO-uitkering, dat appellant daarvoor verdiende en had appellant daaruit kunnen begrijpen dat er een fout was gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de overwegingen 3.1, 3.2 en 3.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Uitgangspunt is dat appellant steeds heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting jegens het Uwv. Van de door het Uwv gemaakte fout is appellant geen verwijt te maken. Voor het antwoord op de vraag of het Uwv de WW-uitkering met terugwerkende kracht mocht herzien is van belang of het appellant redelijkerwijs duidelijk was of had kunnen zijn dat hem tot een te hoog bedrag uitkering word verstrekt. Evenals het Uwv en de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend, omdat de WW-uitkering van appellant, zoals die aanvankelijk was berekend, bruto bijna € 400,- per maand hoger was dan het door appellant voordien ontvangen bruto loon. Dat het nettoverschil geringer was doet er niet aan af dat appellant had kunnen begrijpen dat de WW-uitkering niet meer dan of ongeveer gelijk aan zijn loon kon zijn.
4.3. Wat appellant heeft aangevoerd, zoals weergegeven in 3.1, levert geen dringende redenen op om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kan daarvan slechts sprake zijn indien de financiële en/of sociale gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene onaanvaardbaar zijn. Gelet op het feit dat appellant te allen tijde een herberekening van zijn aflossingscapaciteit kan vragen en, hoewel aannemelijk is dat hij spanning heeft ondervonden door de procedure, hij niet heeft aangetoond dat zijn gezondheid daardoor is geschaad, moet worden geconcludeerd dat van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen niet is gebleken.
4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary
EK