ECLI:NL:CRVB:2013:CA2990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag taxikostenvergoeding op basis van vervoersbehoefte en aanvullend openbaar vervoer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een taxikostenvergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellante, die lijdt aan chronische pijnklachten en een beperkt inspanningsvermogen heeft door een hart- en vaatziekte, had op 8 september 2009 een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het college heeft deze aanvraag op 23 januari 2009 afgewezen, en na heroverweging op 20 oktober 2009 gehandhaafd, met als argument dat appellante in haar vervoersbehoefte kan voorzien met het aanvullend openbaar vervoer, specifiek de deur-tot-deur plus service (AOVdtdplus).
De rechtbank Amsterdam heeft de afwijzing van het college op 22 juli 2010 bevestigd, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 april 2013 heeft de advocaat van appellante, mr. M.A. van Hoof, betoogd dat het AOVdtdplus niet geschikt is voor haar vanwege langere wachttijden en reistijden, en dat zij in een AOV-busje niet kan liggen, wat wel mogelijk is in een taxi. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante niet nieuw zijn en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college's beslissing om de aanvraag af te wijzen, niet onjuist is.
De Raad heeft de medische adviezen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor liggend vervoer. De Raad heeft ook opgemerkt dat de wachttijden en reistijden van AOVdtdplus niet zodanig zijn dat deze vorm van vervoer ongeschikt is voor appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.