ECLI:NL:CRVB:2013:CA2989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-6227 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot vaststelling van eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de bevoegdheid van de gemeenteraad om de eigen bijdrage voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vast te stellen en de vraag of deze bevoegdheid gedelegeerd kan worden aan het college. De appellant, het CAK, had in 2009 een besluit genomen waarin de maximale eigen bijdrage voor betrokkene werd vastgesteld op basis van het verzamelinkomen van 2005. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, met de stelling dat de gemeenteraad niet bevoegd was om deze taak te delegeren en dat het inkomen onjuist was vastgesteld.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het CAK vernietigd, maar het CAK ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aard van de bevoegdheid tot vaststelling van de eigen bijdrage zich niet verzet tegen delegatie aan het college. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare bepalingen zijn beoordeeld en concludeerde dat de delegatie niet in strijd is met de wet. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

De Raad benadrukte dat betrokkene niet had aangetoond dat het CAK bij de berekening van de eigen bijdrage een onjuist inkomen had gehanteerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regelgeving rechtvaardigden. De uitspraak bevestigt de geldigheid van de regelgeving omtrent de eigen bijdrage in het kader van de Wmo en de mogelijkheid van delegatie aan het college.

Uitspraak

10/6227 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
20 oktober 2010, 09/8884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
CAK (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 5 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N.F. van der Gaarden. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 december 2009 (bestreden besluit) heeft appellant, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 8 augustus 2009 gehandhaafd, waarbij voor betrokkene de maximale eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de perioden 10 tot en met 13 van het zorgjaar 2007 is vastgesteld.
2.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft aangevoerd dat appellant niet bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit nu de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van de eigen bijdrage niet mag worden gedelegeerd. Verder is aangevoerd dat het door appellant gehanteerde inkomen onjuist is en ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanzienlijke daling van het gezinsinkomen in 2009 ten opzichte van 2007.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 8 augustus 2009 herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 15, eerste lid, van de Wmo tot gevolg heeft dat het college niet bevoegd was de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen. De gemeenteraad heeft in de artikelen 1.3 en 2.5 van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2007 (Verordening) de bevoegdheid om voorschriften vast te stellen met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage ten onrechte overgedragen aan het college. De artikelen 3.1 en 3.2 van de Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2007 (Regeling) missen verbindende kracht wegens strijd met artikel 15 van de Wmo. De aard van de bevoegdheid tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de eigen bijdrage, die is toegekend aan de gemeenteraad, verzet zich tegen delegatie aan het college.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat de in de artikelen 1.3 en 2.5 van de Verordening opgenomen delegatie aan het college in strijd is met de wet. De aard van de bevoegdheid verzet zich niet tegen de opdracht tot nadere regelgeving aan het college. Verwezen is naar de uitspraak van de Raad van 17 november 2010, LJN BO6880.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals de Raad al eerder over met de artikelen 1.3 en 2.5 van de Verordening vergelijkbare bepalingen heeft geoordeeld - zie de uitspraken van 17 november 2010, LJN BO6880, van 22 december 2010, LJN BO9987, en van 1 augustus 2012, LJN BX3741 - is de in die bepalingen aan het college gegeven opdracht tot nadere regelgeving niet in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wmo. Bij dit oordeel neemt de Raad enerzijds de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Wmo in aanmerking en anderzijds het feit dat de hoogte van de vast te stellen eigen bijdrage wordt begrensd door het op artikel 15, derde lid, van de Wmo gebaseerde artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo). Gelet hierop verzet de aard van de bevoegdheid zich niet tegen de opdracht tot nadere regelgeving aan het college.
4.2. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5. Doende wat de rechtbank vervolgens zou behoren te doen, zal de Raad overgaan tot beoordeling van de overige beroepsgronden die betrokkene bij de rechtbank heeft aangevoerd.
5.1. Appellant heeft de maximale eigen bijdrage van € 179,07 over de perioden 10 tot en met 13 van 2007, conform artikel 1.1, aanhef en onder d en artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, waarbij is aangesloten bij artikel 1, aanhef en onder f, en artikel 4.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bmo, en artikel 23 van de Wmo, berekend aan de hand van het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van betrokkene en haar echtgenoot in het peiljaar 2005. Betrokkene heeft op geen enkele wijze aangetoond dat appellant bij de berekening is uitgegaan van een onjuist inkomen.
5.2. De van toepassing zijnde wet- en regelgeving biedt niet de mogelijkheid om bij de vaststelling van de eigen bijdrage over het zorgjaar 2007 rekening te houden met het inkomen in het jaar 2009. De Raad stelt verder vast dat betrokkene herhaaldelijk door appellant is gewezen op de mogelijkheid om gelet op artikel 3.3, derde lid, van de Regeling - waarbij is aangesloten bij artikel 4.2, derde lid, Bmo - een peiljaarverlegging aan te vragen naar het jaar 2007, wat geleid zou hebben tot de vaststelling van de maximale eigen bijdrage op een aanzienlijk lager bedrag. Betrokkene heeft echter om haar moverende redenen van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de voorschriften inzake de vaststelling van de maximale eigen bijdrage is niet gebleken.
5.3. Uit de overwegingen 5.1 en 5.2 volgt dat hetgeen door betrokkene is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep tegen dat besluit moet dan ook ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli
QH