ECLI:NL:CRVB:2013:CA2762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4964 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van andere ziekteoorzaak dan drugsverslaving

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die sinds 1991 een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Appellant, geboren in 1973, heeft in 1999 zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw laten beoordelen, waarbij hij in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% werd ingedeeld. In 2009 heeft hij een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen door psychische klachten die samenhingen met zijn drugsverslaving. Het Uwv heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat de beperkingen niet voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerdere Wajong-uitkering. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan de psychische klachten waarvoor hij eerder een Wajong-uitkering ontving. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor de stelling dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak bij het Uwv ligt. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de door appellant gepretendeerde toeneming van arbeidsongeschiktheid samenhangt met zijn drugsverslaving, die als een nieuwe oorzaak werd beschouwd. De Raad concludeerde dat de rechtbank de juiste maatstaf had gehanteerd en dat de aangevallen uitspraak in stand moest blijven.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

11/4964 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
12 juli 2011, 10/1022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 17 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de door appellant overgelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Van der Kleij. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1973, heeft vanaf 5 januari 1991 een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wegens beperkte geestelijke vaardigheden en een gestoorde agressieregulatie. Die uitkering is van rechtswege voortgezet als uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In 1999 is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en onveranderd vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 1 oktober 2004 heeft het Uwv de Wajong-uitkering per 2 december 2004 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van die wet. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 januari 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 december 2005 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 januari 2005 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 29 november 2007, LJN BB9265, deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3. Appellant is op 20 mei 2009 opgenomen in een kliniek voor drugsverslaafden. Op 5 juli 2009 heeft hij bij het Uwv een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend wegens diverse lichamelijke en psychische klachten. Hij stelt dat per 17 juni 2009 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, die bestond voorafgaand aan de dag waarop de hem eerder toegekende Wajong-uitkering is ingetrokken. In het bijzonder acht hij de bij hem bestaande drugsverslaving een uiting van psychische klachten ter zake waarvan hem die eerdere Wajong-uitkering is verleend. Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wajong. Het tegen het besluit van 7 augustus 2009 gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 mei 2010 ongegrond verklaard. Dat besluit berust op de, in een rapport van 28 april 2010 van een bezwaarverzekeringsarts onderbouwde, grond dat de bij appellant geconstateerde beperkingen niet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als die ter zake waarvan hij de eerdere
Wajong-uitkering heeft ontvangen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat de aanvraag van 5 juli 2009 van appellant verband hield met verslavingsproblematiek en de daarmee samenhangende opname in een verslavingskliniek en dat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid in verband met klachten op grond waarvan appellant laatstelijk aanspraak had op een Wajong-uitkering.
3. Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn drugsverslaving ten onrechte heeft beschouwd als een nieuwe oorzaak voor zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid. Volgens appellant kan zijn drugsverslaving niet los gezien worden van zijn psychische klachten waarvoor hem destijds een Wajong-uitkering is toegekend. Dat zijn uitkering laatstelijk niet meer in verband met psychische klachten maar wegens beperkingen voortvloeiend uit rugklachten is voortgezet, acht appellant niet bepalend. Volgens hem dienen, ter bepaling of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, op grond van artikel 19 van de Wajong, zoals die bepaling luidde ten tijde hier in geding, alle beperkingen in ogenschouw te worden genomen die ooit aan de Wajong-uitkering ten grondslag zijn gelegd.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Anders dan door appellant betoogd, dient de vraag naar de toeneming van de medische beperkingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wajong, te worden beantwoord aan de hand van een vergelijking van de medische beperkingen, die golden ten tijde van de intrekking, en de medische beperkingen, die zijn vastgesteld naar aanleiding van het latere verzoek om in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering. De bij appellant ten tijde van de intrekking bestaande medische beperkingen zijn vanwege het Uwv vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 september 2004. Voorts is daarover door verzekeringsartsen op 9 september 2004 en 3 januari 2005 gerapporteerd.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid als maatstaf gehanteerd dat buiten twijfel dient te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid kennelijk voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil artikel 19 van de Wajong niet van toepassing zijn. De bewijslast daaromtrent rust op het Uwv.
4.3. Al bij de herbeoordeling in 1999 is door het uitvoeringsorgaan vastgesteld dat de beperkingen op grond waarvan appellants Wajong-uitkering wordt voortgezet het gevolg zijn van bij appellant bestaande rugklachten en niet van zijn psychische klachten. De FML van 9 september 2004 bevat evenmin beperkingen voortvloeiend uit ziekte of gebrek samenhangend met psychische klachten, maar uitsluitend een beperking op het aspect stof, rook, gassen en dampen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat buiten twijfel staat dat de door appellant gepretendeerde toeneming van arbeidsongeschiktheid, welke toeneming samenhangt met zijn drugsverslaving, voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak.
4.4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand gelaten en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en T. Hoogenboom en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
TM