ECLI:NL:CRVB:2013:CA2437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA na weigering van uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam die haar beroep tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA ongegrond verklaarde. Appellante, die als ouderconsulente werkte, meldde zich op 5 oktober 2007 ziek vanwege bekkeninstabiliteit en psychische klachten na een bevalling. Haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd op 2 februari 2010 afgewezen, omdat haar arbeidsongeschiktheid op 1 oktober 2009 minder dan 35% was. Het Uwv handhaafde dit besluit na bezwaar op 30 juli 2010.
De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de medische gegevens die door appellante waren overgelegd, onvoldoende waren om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. De rechtbank concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, geschikt waren. In hoger beroep heeft het Uwv de medische gegevens van appellante opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding gaven om de eerder vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid te herzien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak terecht was. De Raad stelde vast dat de medische gegevens van appellante niet voldoende waren om de beperkingen die op 1 oktober 2009 golden, in twijfel te trekken. De toekenning van een WGA-uitkering op een latere datum had geen invloed op de beoordeling van de situatie op de eerdere datum. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.