ECLI:NL:CRVB:2013:CA2437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-2668 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA na weigering van uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam die haar beroep tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA ongegrond verklaarde. Appellante, die als ouderconsulente werkte, meldde zich op 5 oktober 2007 ziek vanwege bekkeninstabiliteit en psychische klachten na een bevalling. Haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd op 2 februari 2010 afgewezen, omdat haar arbeidsongeschiktheid op 1 oktober 2009 minder dan 35% was. Het Uwv handhaafde dit besluit na bezwaar op 30 juli 2010.

De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de medische gegevens die door appellante waren overgelegd, onvoldoende waren om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. De rechtbank concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, geschikt waren. In hoger beroep heeft het Uwv de medische gegevens van appellante opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding gaven om de eerder vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid te herzien.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak terecht was. De Raad stelde vast dat de medische gegevens van appellante niet voldoende waren om de beperkingen die op 1 oktober 2009 golden, in twijfel te trekken. De toekenning van een WGA-uitkering op een latere datum had geen invloed op de beoordeling van de situatie op de eerdere datum. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/2668 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2011, 10/3321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als ouderconsulente. Zij heeft zich op 5 oktober 2007 ziek gemeld in verband met bekkeninstabiliteit en psychische klachten na een bevalling. Zij heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Deze uitkering is haar bij besluit van 2 februari 2010 geweigerd op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid op 1 oktober 2009 minder dan 35% was.
1.2. Bij het bestreden besluit van 30 juli 2010 heeft het Uwv zijn besluit van 2 februari 2010 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd, geen aanknopingspunten bood om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De door appellante in bezwaar en in beroep overgelegde medische gegevens hebben de rechtbank niet tot het oordeel kunnen leiden dat voor appellante op de in geding zijnde datum, 1 oktober 2009, meer beperkingen voor het verrichten van arbeid golden dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Dat appellante sedert haar ziekmelding per 18 augustus 2010 ziekengeld ontving, maakt dit niet anders. De aan appellante voorgehouden functies acht de rechtbank geschikt.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd. De namens appellante overgelegde medische gegevens bieden onvoldoende aanknopingspunten om de voor haar vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid voor onjuist te houden. In het verweerschrift in hoger beroep is het Uwv uitgebreid op deze gegevens ingegaan. Daarbij is onderbouwd dat die gegevens niet tot een ander oordeel leiden dan in het bestreden besluit is neergelegd. Dit kan worden onderschreven.
3.2. Dat aan appellante inmiddels met ingang van 18 augustus 2010 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA is toegekend, doet hieraan niet af. Het betreft hier een beoordeling van appellantes toestand op een andere, latere datum. Dat op die datum meer beperkingen voor appellante in aanmerking zijn genomen, brengt niet zonder meer met zich dat de voor de datum 1 oktober 2009 vastgestelde beperkingen niet juist zijn.
3.3. Het onder 3.1 en 3.2 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) K.E. Haan