11/6742 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 oktober 2011, 11/14 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.
1.1. Met een daartoe bestemd formulier, gedagtekend 22 december 2009, heeft appellant - geboren op 18 december 1985 - een uitkering ingevolge de toen geldende Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 26 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 18 juni 2010 tot afwijzing van appellants aanvraag om een Wajong-uitkering, omdat hij op 18 december 2002 (zijn zeventiende verjaardag) noch per 18 december 2003 voor minimaal 25% arbeidsongeschikt was.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Nu zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts zijn uitgegaan van de diagnose “Overige specifieke persoonlijkheidsstoornis, trekken van narcistische persoonlijkheidsstoornis” heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat het Uwv van een onjuiste diagnose is uitgegaan. Daarnaast kan uit de door appellant overgelegde stukken niet worden afgeleid dat appellant op medische gronden meer of verdergaand beperkt zou zijn op de datum in geding. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank geschikt voor appellant. Omdat de functies pas in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en eerst toen door de bezwaararbeidsdeskundige (afdoende) is toegelicht dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een psychiatrisch ziektebeeld met meer beperkingen dan het Uwv nu heeft aangenomen. Volgens appellant dient de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te worden aangescherpt op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Daarbij heeft appellant benadrukt dat hij beperkt is wat betreft zelfstandig handelen en dat hij intensieve begeleiding en ondersteuning nodig heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
4.2. De gronden die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn (in essentie) gelijk aan de gronden die hij in de beroepsfase heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft appellant ter onderbouwing van zijn stellingen geen nieuwe (medische) stukken ingebracht.
4.3. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Weliswaar blijkt uit zijn school- en arbeidsverleden dat appellant baat heeft gehad bij begeleiding en dat hij regelmatig van baan is gewisseld, maar dat hij, zoals appellant heeft betoogd, in zelfstandig handelen beperkt is, volgt hieruit niet. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat de voor appellant vastgestelde FML, waarin een aanzienlijk aantal beperkingen voor appellant zijn opgenomen, niet voor onjuist kan worden gehouden. De Raad voegt daar aan toe dat appellant zijn stelling dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht niet met concrete medische gegevens heeft onderbouwd.
4.4. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellant is verzocht, bestaat, gezien het vorenstaande, geen aanleiding.
4.5. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat appellant de door de bezwaararbeidsdeskundige (in beroep) geselecteerde functies kan verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende toegelicht dat de in de FML opgenomen beperking op item 1.5 (doelmatig handelen) niet wordt overschreden.
4.6. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen