ECLI:NL:CRVB:2013:CA2109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellanten, die van 1 september 2004 tot en met 16 december 2009 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben te maken gekregen met de intrekking en terugvordering van hun bijstand. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek door de sociale recherche, dat aan het licht bracht dat appellante niet had gemeld dat zij als huishoudelijke hulp had gewerkt en daarmee inkomsten had gegenereerd. De intrekking van de bijstand betrof een bedrag van € 44.958,93 bruto, dat over twee periodes werd teruggevorderd.
De rechtbank had eerder het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistten appellanten niet dat er inkomsten waren, maar stelden zij dat zij recht hadden op bijstand ondanks deze inkomsten. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of de appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad concludeerde dat appellanten niet hadden aangetoond dat zij recht hadden op volledige of aanvullende bijstand, en dat de gevolgen van hun nalatigheid voor hun eigen rekening kwamen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.