ECLI:NL:CRVB:2013:CA2029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3891 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van recht op inkomensvoorziening en inschrijving in de GBA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, A. te B., ontving een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren. Het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug had op 5 oktober 2011 het recht op deze inkomensvoorziening opgeschort, omdat appellant niet ingeschreven stond in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Wijk bij Duurstede. Appellant heeft zich op 7 oktober 2011 ingeschreven in de GBA, waarna de inkomensvoorziening weer werd uitbetaald.

Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2011 ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, omdat de inkomensvoorziening inmiddels was uitbetaald en appellant geen verzoek had gedaan om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig om vergoeding van de kosten had verzocht en dat het dagelijks bestuur ten onrechte het recht op de inkomensvoorziening had opgeschort. De Raad heeft vastgesteld dat appellant inderdaad tijdig om vergoeding van de kosten had verzocht, maar dat het dagelijks bestuur dit verzoek niet had doorgezonden aan de rechtbank. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven en heeft de zaak zonder terugwijzing afgedaan.

De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had gesteld dat appellant zich moest inschrijven in de GBA om discrepanties tussen de gegevens in de GBA en het feitelijke woonadres te voorkomen. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2011 ongegrond verklaard en het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 472,--, alsook het griffierecht van € 115,-- te vergoeden.

Uitspraak

12/3891 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 mei 2012, 12/378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 4 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Hoogendoorn.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren. Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur per deze datum het recht op een inkomensvoorziening van appellant opgeschort op de grond dat appellant niet in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Wijk bij Duurstede ingeschreven stond. Appellant heeft zich vervolgens op 7 oktober 2011 in de GBA ingeschreven, waarna het college de inkomensvoorziening op de reguliere betaaldata heeft uitbetaald.
1.2. Bij besluit van 16 december 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2011 ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de inkomensvoorziening alsnog, op de reguliere betaaldata, is uitbetaald en vergoeding van de door appellant in bezwaar gemaakte kosten niet aan de orde is, nu appellant daar niet om heeft verzocht voordat de beslissing op bezwaar werd genomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig een verzoek tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase heeft gedaan. Ter ondersteuning van deze stelling heeft appellant een brief van 22 oktober 2011 aan de Raad gezonden. Verder heeft appellant gesteld dat het dagelijks bestuur ten onrechte het recht op de inkomensvoorziening per 5 oktober 2011 heeft opgeschort, omdat er geen sprake was van een situatie waarin het door hem verstrekte adres afweek van het adres waaronder hij in de GBA stond ingeschreven, aangezien hij helemaal niet in de GBA stond ingeschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het dagelijks bestuur heeft erkend dat appellant op 22 oktober 2011 een verzoek heeft gedaan om vergoeding van de kosten van bezwaar. Het dagelijks bestuur heeft deze brief per abuis niet aan de rechtbank gezonden. Gelet hierop staat vast dat appellant tijdig om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft verzocht en een belang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarom kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
4.2. De Raad zal de zaak met toepassing van artikel 27 van de Beroepswet zonder terugwijzing afdoen, omdat deze geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2011 terecht ongegrond heeft verklaard en terecht de vergoeding van de kosten van bezwaar, impliciet, heeft geweigerd.
4.3. Het standpunt van appellant dat er geen sprake is van een situatie dat het door hem verstrekte adres afwijkt van de adresgegevens in de GBA, omdat hij niet was ingeschreven in de GBA, kan niet worden gevolgd. Aan het vereiste dat betrokkene zich moet inschrijven in de GBA ligt ten grondslag dat discrepanties tussen de gegevens in de GBA en het feitelijke woonadres moeten worden voorkomen. Van een dergelijke discrepantie is evenzeer sprake wanneer in de GBA geen adres wordt vermeld, terwijl betrokkene wel in de desbetreffende gemeente woonachtig is. Hieruit volgt dat het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2011 niet slaagt en dat er voor het dagelijks bestuur geen reden was om dat besluit te herroepen.
4.4. Uit 4.3 volgt dat niet is voldaan aan de in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde voorwaarden voor vergoeding van de door appellant in bezwaar gemaakte kosten, zodat het dagelijks bestuur terecht deze kosten niet heeft vergoed.
5. Aanleiding bestaat om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 472,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 472,--;
-bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 115,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is buiten staat te ondertekenen
IJ