ECLI:NL:CRVB:2013:CA1738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/3653 WWB + 11/3654 WWB + 11/3655 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens schending arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstand van appellant, die sinds 6 augustus 2000 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf had de bijstand van appellant verlaagd wegens onvoldoende medewerking aan een re-integratietraject bij Scala. Appellant had meerdere uitnodigingen voor intakegesprekken genegeerd en niet voldaan aan de opgelegde sollicitatieverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de op hem rustende verplichtingen heeft geschonden en dat er geen sprake was van volledige verwijtbaarheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de bezwaren van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregelen rechtmatig waren en dat het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om te voldoen aan hun arbeidsverplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

11/3653 WWB + 11/3654 WWB + 11/3655 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 30 mei 2011, 10/2412, 11/578, 11/628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (college)
Datum uitspraak: 28 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013. Voor appellant is verschenen mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.L. Heijs.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontvangt sinds 6 augustus 2000 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college appellant tot 8 maart 2010 ontheffing verleend van de uit artikel 9, eerste lid, van de WWB voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichting om als werkzoekende ingeschreven te staan bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
1.2. Op 9 april 2010 heeft het college appellant aangemeld bij re-integratiebedrijf Scala voor het traject ‘Iedereen in beweging’. Scala heeft appellant uitgenodigd voor een intakegesprek op 21 april 2010, 28 april 2010, 6 mei 2010 en 1 juli 2010. Appellant heeft zonder bericht geen gehoor gegeven aan deze uitnodigingen.
1.3. Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
1 juli 2010 voor de duur van één maand met 25% verlaagd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan het traject bij Scala. In dit besluit heeft het college appellant meegedeeld dat hij opnieuw zal worden opgeroepen door Scala voor een intakegesprek.
1.4. Bij brief van 13 juli 2010 heeft Scala appellant opgeroepen voor een gesprek op 16 juli 2010. Ook op deze afspraak is appellant, zonder bericht, niet verschenen.
1.5. Bij besluit van 21 juli 2010 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
1 juli 2010 voor de duur van twee maanden met 25% verlaagd. Aan deze maatregel is ten grondslag gelegd dat appellant opnieuw in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan het aangeboden traject bij Scala. De duur van de maatregel is verdubbeld, omdat sprake is van recidive. Het college heeft appellant bij dit besluit tevens de verplichting opgelegd elke week een sollicitatie te verrichten en de sollicitatiebewijzen voor de 22e van de maand in te leveren bij het college. De eerstvolgende maand waarin appellant aan deze verplichting dient te voldoen is augustus 2010. Appellant heeft op 12 augustus 2010 tegen dit besluit bezwaar gemaakt uitsluitend voor zover het de aan hem opgelegde maatregel betreft.
1.6. Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2010 voor de duur van drie maanden verlaagd met 25%. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aangezien hij heeft niet voldaan aan de in het besluit van 21 juli 2010 opgelegde sollicitatieverplichting. De duur van de maatregel is vastgesteld op drie maanden, omdat appellant zich binnen een periode van twaalf maanden nadat eerdere maatregelen zijn opgelegd, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
1.7. Bij besluit van 21 oktober 2010 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 7 juli 2010 en 21 juli 2010 ongegrond verklaard.
1.8. Bij besluit van 2 februari 2011 (bestreden besluit II) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om een veroordeling tot het vergoeden van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant wenst met de onderhavige hoger beroepsprocedure onder meer te bereiken dat aan hem - na 8 maart 2010 - ontheffing van de arbeidsverplichtingen wordt verleend. Met deze procedure kan appellant dat echter niet bereiken. Onderhavig geding is beperkt tot een oordeel over de rechtmatigheid van de opgelegde maatregelen, omdat de bestreden besluiten zich daartoe beperken.
4.2. Vast staat dat de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB ten tijde in geding voor appellant volledig van toepassing waren. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat appellant verscheidene malen heeft geweigerd mee te werken aan het traject ‘Iedereen in beweging’ en niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting, zoals nader geconcretiseerd in het besluit van 21 juli 2010.
4.3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde in geding vrijwilligerswerk verrichtte bij Staatsbosbeheer en derhalve heeft meegewerkt aan een (vrijwilligers)traject, zodat het college ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van de maatregelen. Ter zitting van de rechtbank op 18 oktober 2010 hebben appellant, mr. Bakker en de gemachtigde van het college afgesproken om, met het doel om uit de ontstane impasse te komen, met elkaar in gesprek te gaan over de mogelijkheden om het vrijwilligerswerk bij Staatsbosbeheer te formaliseren in een vrijwilligerstraject. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat het tussen partijen gevoerde overleg en de uitkomst daarvan niet in de weg staan aan het handhaven van de opgelegde maatregelen. Dat de rechtbank de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, in afwachting van de uitkomst van het overleg, heeft geschorst, doet aan het voorgaande niet af. Evenmin is gebleken is dat het college bij appellant het vertrouwen heeft gewekt dat het aangaan van overleg - en een eventueel positieve uitkomst daarvan - zou leiden tot het intrekken van de besluiten tot het opleggen van een maatregel.
4.4. Dit betekent dat appellant de op hem rustende verplichtingen ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b van de WWB heeft geschonden en niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was dan ook gehouden om op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand van appellant te verlagen. Tegen de omvang van de opgelegde verlagingen zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om een veroordeling tot het vergoeden van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) J. de Jong
IJ