ECLI:NL:CRVB:2013:CA1662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-443 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kinderbijslag op basis van onderzoek naar identiteit en geboortedata van kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van kinderbijslag voor de kinderen N. en R. De appellant, gehuwd met M.R., ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de betaling van kinderbijslag voor de kinderen N. en R. geschorst op basis van een rapportage van de Attaché van Sociale Zaken in Marokko, waarin werd gesteld dat de kinderen mogelijk niet de juiste identiteit en geboortedata hadden. De Svb had op 10 november 2008 besloten de betaling van kinderbijslag te schorsen, na een onderzoek dat in 2008 was gestart naar het bestaan van de kinderen N. en R. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en de Svb tegen elkaar afgewogen. De appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er een gegrond vermoeden bestond dat er geen recht op kinderbijslag was. De Svb stelde dat de appellant geen procesbelang meer had, omdat de aanspraak op kinderbijslag met terugwerkende kracht was beëindigd. De Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de kinderen N. en R. niet de juiste identiteit en geboortedata hadden, en dat de Svb op basis van de rapportage van de Attaché in Marokko terecht had geconcludeerd dat er een gegrond vermoeden bestond voor de schorsing van de kinderbijslag.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter, en de leden H.J. Simon en J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.

Uitspraak

10/443 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2009, 09/2232 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 september 2011 heeft mr. Van den Buijs nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 10/6247 AKW en 10/6248 AKW, plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van den Buijs. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Tevens was aanwezig als tolk H. Bassit. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is gehuwd met [M.R.]. Hij heeft kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen van de Svb voor onder meer de kinderen [N.] en [R.]. Daarbij is de Svb er op grond van kennelijk door appellant overgelegde documenten vanuit gegaan dat deze kinderen zijn geboren op respectievelijk 15 september 1991 en
27 november 1992.
1.2. Naar aanleiding van een ontvangen brief heeft de Svb in 2008 in Marokko een onderzoek laten verrichten naar het bestaan van de kinderen [N.] en [R.]. In een rapportage van de Attaché van Sociale Zaken te Marokko van 2 juli 2008 is vermeld dat een zwager van appellant heeft verklaard dat [S.] en [F.] de echte namen zijn van de kinderen [N.] en [R.] en dat zij zijn geboren op respectievelijk 15 januari 1987 en 8 juni 1988. Ten aanzien van [S.] is tijdens het onderzoek vastgesteld dat hij bij de burgerlijke stand is ingeschreven in het stamregister van het jaar 1987, als geboren op 15 januari 1987, met vermelding van [A.T.] als zijn vader en [M.R.] als zijn moeder. Ten aanzien van [F.] heeft geen onderzoek bij de burgerlijke stand plaatsgevonden, omdat van haar slechts een vaccinatiebewijs beschikbaar was. Verder is gebleken dat de kinderen [N.] en [R.] via een rechterlijke uitspraak van 3 augustus 1993 zijn bijgeschreven in het stamregister met de hiervoor reeds genoemde geboortedata.
1.3. Na kennisneming van deze rapportage heeft de Svb bij besluit van 10 november 2008 de betaling van kinderbijslag voor [N.] en [R.] met ingang van het derde kwartaal van 2008 geschorst.
1.4. Het namens appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van
3 maart 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een gegrond vermoeden dat er geen recht bestaat op kinderbijslag voor [N.] en [R.]. Daarbij is verwezen naar door appellant overgelegde officiële documenten ten aanzien van deze kinderen. Voorts is aangevoerd dat de rechtbank niet inzichtelijk en ongemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de kinderen [S.] en [F.] bestaan en dat zij de fictieve identiteit en geboortedata van [N.] en [R.] hebben overgenomen.
3.2. Namens de Svb is aangevoerd dat appellant geen procesbelang heeft in deze procedure nu inmiddels bij besluit van 11 mei 2009 de aanspraak op kinderbijslag met terugwerkende kracht is beëindigd. Subsidiair is aangevoerd dat terecht is besloten tot schorsing van de betaling van kinderbijslag voor [N.] en [R.].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot het - door de Svb gestelde ontbreken van - procesbelang moet, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 25 augustus 2005 (LJN AU1951) en 1 juni 2012 (LJN BW7258), geconcludeerd worden dat aan appellant enig belang bij het in rechte bestrijden van de rechtmatigheid van het schorsingsbesluit niet kan worden ontzegd. Het is niet op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming en hij heeft niet uitdrukkelijk aangegeven dat hij geen belang meer heeft. Weliswaar heeft appellant niet expliciet om schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht verzocht, maar vergoeding van schade kan ook worden gevraagd met een verzoek om een zelfstandig schadebesluit of in een civiele procedure. In die gevallen heeft appellant procesbelang bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit.
4.2. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat er aanwijzingen waren of een gegrond vermoeden bestond dat geen recht op kinderbijslag bestond voor [N.] en [R.] vanaf het derde kwartaal van 2008.
4.3. In artikel 19 van de AKW is onder meer bepaald dat de Svb de betaling van de kinderbijslag opschort dan wel schorst indien hij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat dan wel recht op een lagere kinderbijslag bestaat.
4.4. Het oordeel van de rechtbank, dat de Svb op grond van de rapportage van de Attaché van Sociale Zaken in Marokko van 2 juli 2008 heeft kunnen concluderen dat er sprake is van aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat het recht op kinderbijslag voor [N.] en [R.] niet bestaat, wordt onderschreven. In die rapportage wordt geconcludeerd dat [S.] en [F.] bestaan, maar dat zij de identiteit en geboortedata van [N.] en [R.] hebben overgenomen. Ten aanzien van [S.] berust deze conclusie onder meer op een geboorteakte van hem en op de mededeling in de rapportage dat bij inzage in het stamregister van de burgerlijke stand is gebleken dat [S.] daar staat geregistreerd als geboren op 15 januari 1987 als zoon van [A.T.] en [M.R.]. Ten aanzien van [F.] ontbreken gegevens over haar registratie in het stamregister of in enig ander register, maar is op grond van een vaccinatiebewijs, waarop als geboortedatum is vermeld 8 juni 1988, en verdere waarnemingen en bevindingen tijdens het onderzoek geconcludeerd dat [F.] dezelfde persoon is als [R.]. Het onderzoek in Marokko berust weliswaar voor een deel op slechts subjectieve bevindingen en niet controleerbare gegevens, maar dit laat onverlet dat op grond daarvan geconcludeerd mocht worden dat er duidelijke aanwijzingen waren dat geen recht op kinderbijslag meer bestond voor [N.] en [R.], die een voldoende grondslag vormen voor een schorsing van de verdere betaling van kinderbijslag.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
HD