ECLI:NL:CRVB:2013:CA1458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening en de beoordeling van terugbetalingsverplichtingen
In deze zaak heeft appellante op 4 juni 2010 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 25 november 2010 afgewezen, met als argument dat appellante over voldoende middelen beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien. Na bezwaar heeft het college op 22 februari 2011 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bijstand in de vorm van een geldlening toegekend, omdat appellante samen met haar ex-echtgenoot eigenaar is van onroerende zaken in Brazilië en haar vermogen hoger is dan het vrij te laten vermogen. Het college heeft echter geen rekening gehouden met de in het echtscheidingsconvenant opgenomen schulden van appellante aan haar ex-echtgenoot.
De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 28 juli 2011 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de schulden van appellante wel voldoende aannemelijk zijn gemaakt, maar dat de verplichting tot terugbetaling afhankelijk is gesteld van een onzekere gebeurtenis in de toekomst. Dit betekent dat er niet gesproken kan worden van een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de aflossing van de lening is gekoppeld aan de verkoop van de woning, wat afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis. De Raad heeft vastgesteld dat niet alleen het tijdstip van aflossing onzeker is, maar ook of de opbrengst van de verkoop van de woning voldoende zal zijn om de schulden van appellante af te lossen. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd.