ECLI:NL:CRVB:2013:CA1455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-5288 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door appellant, die op 19 maart 2010 een aanvraag indiende op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Gedurende de te beoordelen periode, van 19 maart 2010 tot en met 3 mei 2010, was appellant nog gehuwd met zijn toenmalige echtgenote en verbleef hij in dezelfde woning. De aanvraag werd op 3 mei 2010 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn, omdat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Dit besluit werd in een later stadium door het college bevestigd, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank de feiten niet goed had gewogen. Hij stelde dat, hoewel hij nog gehuwd was en in de echtelijke woning verbleef, er sprake was van een uitzonderlijke situatie. Appellant verbleef op zolder omdat hij zich na een ernstig incident niet veilig voelde in de woning. Hij voerde aan dat zijn echtgenote de keukenkastjes afsloot en de televisiekabel meenam als zij naar haar werk ging, wat volgens hem duidde op een breuk in de echtelijke samenleving.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De Raad benadrukte dat voor duurzaam gescheiden leven sprake moet zijn van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, wat in dit geval niet was aangetoond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/5288 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 juli 2011, 11/59 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn (college)
Datum uitspraak 28 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.T. van Daatselaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013. Voor appellant is
mr. Daatselaar verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 19 maart 2010 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Ten tijde van de aanvraag was appellant nog gehuwd en woonde hij nog in de echtelijke woning. Op 31 augustus 2010 is de echtscheiding uitgesproken en op 8 september 2010 is deze ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 7 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt onder meer ten grondslag dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn toenmalige echtgenote.
1.3. Op 17 juni 2010 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 22 juli 2010 heeft het college appellant per die datum bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de feiten niet goed heeft gewogen. Appellant was weliswaar nog niet gescheiden en verbleef nog in de echtelijke woning, maar er was sprake van een uitzonderlijke situatie. Appellant verbleef noodzakelijkerwijs op zolder, omdat hij zich, na een ernstig incident in oktober 2009, niet veilig voelde in de woning. Zijn toenmalige echtgenote sloot overigens de keukenkastjes af als zij naar haar werk ging en nam de televisiekabel mee.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 19 maart 2010 tot en met 3 mei 2010.
4.2. Aan de orde is de vraag of appellant tijdens de in dit geding te beoordelen periode duurzaam gescheiden leefde van zijn toenmalige echtgenote als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB. Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door tenminste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.3. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Vast staat dat appellant in de te beoordelen periode nog gehuwd was met zijn toenmalige echtgenote en met haar in dezelfde woning verbleef. Appellant had de sleutels van de woning en ontving er zijn post. Dat appellant uitsluitend op de zolderkamer verbleef als zijn echtgenote thuis was en dat zijn echtgenote als ze ging werken de televisiekabel meenam en de keukenkastjes afsloot, maakt dit niet anders. Niet kan worden gezegd dat de echtelijke samenleving daardoor feitelijk was verbroken ten tijde hier van belang.
4.4. Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S. Aaliouli
HD