ECLI:NL:CRVB:2013:CA1454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6623 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van de actieve sollicitatieplicht op basis van medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vrouw die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit hield in dat zij verplicht was om te solliciteren naar werk voor achtentwintig uur per week. Appellante stelde dat zij vanwege haar chronische klachten niet in staat was om te werken en dat zij voor een langere periode ontheffing van de sollicitatieplicht diende te krijgen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante moest solliciteren en had het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Het college had vervolgens het besluit herzien en appellante voor een periode van maximaal drie jaar ontheffing van de sollicitatieplicht verleend, in afwachting van een medisch advies. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het herziende besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar medische situatie een langere ontheffing rechtvaardigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het oordeel van de rechtbank, dat het college in lijn met zijn beleid de ontheffing niet langer dan drie jaar laat duren, niet onredelijk was. Appellante had geen medische of andere gegevens overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De Raad bevestigde daarom de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6623 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 oktober 2011, 10/5622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 28 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zengin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft het college de voor appellante geldende verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB in die zin te wijzigen dat zij dient te solliciteren naar werk voor achtentwintig uur per week. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 14 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 12 april 2011, 10/5622, overwogen dat uit het besluit van 14 oktober 2010 onvoldoende duidelijk blijkt dat appellante volgens het college dient te starten met solliciteren naar werk voor twaalf uur per week en dat zij het aantal werkuren per week in één jaar tijd dient uit te breiden naar achtentwintig uur per week. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 14 oktober 2010 in zoverre niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en dat dit besluit dan ook wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door een nieuw besluit te nemen, waarbij het college een nader gemotiveerd standpunt inneemt op de bezwaren van appellante.
2.1. Bij besluit van 20 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de medische situatie van appellante in negatieve zin is gewijzigd en dat het bij gebreke van een deugdelijk medisch advies met betrekking tot de gewijzigde medische situatie niet mogelijk is een inhoudelijk oordeel te vormen over haar sollicitatieplicht. Gelet hierop heeft het college het besluit van 14 oktober 2010 ingetrokken en herzien in die zin dat appellant gedurende de periode tot aan het nemen van een nieuw besluit omtrent haar actieve sollicitatieplicht naar aanleiding van een in te winnen medisch advies, voor zover de hiervoor genoemde periode de duur van drie jaar niet overschrijdt, is ontheven van de actieve sollicitatieplicht op grond van artikel 9, tweede lid, van de WWB.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Appellant heeft aangevoerd dat zij, gezien haar chronische klachten, absoluut niet kan werken en dat zij als gevolg daarvan voor een langere periode ontheffing van de sollicitatieplicht dient te krijgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat het niet onredelijk is dat het college in lijn met zijn beleid de ontheffing op voorhand in ieder geval niet langer laat duren dan drie jaar, kan worden onderschreven. Appellante heeft geen medische of andere gegevens overgelegd op grond waarvan zij voor een langere periode van de actieve sollicitatieplicht had moeten worden ontheven.
4.2. Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S. Aaliouli
HD