ECLI:NL:CRVB:2013:CA1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-6782 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor zeskanaals gehoortoestel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellant, geboren op 18 januari 1936 en slechthorend, op 19 juni 2009 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een zeskanaals gehoortoestel. De totale kosten van het gehoortoestel bedragen € 1.640, waarvan de ziektekostenverzekeraar € 1.110 vergoedt, wat betekent dat appellant zelf € 530 moet betalen. Het college heeft de aanvraag op 5 november 2009 afgewezen, met als reden dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorziet in (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten van hoorapparaten, waardoor artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan het toekennen van de financiële tegemoetkoming in de weg staat.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft dit bezwaar op 11 mei 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 8 november 2010 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Wmo aanvullend is op andere wetten en dat de Zvw voor gaat, waardoor het college niet bevoegd was om een vergoeding toe te kennen voor de eigen bijdrage voor het hoortoestel.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 2 van de Wmo heeft gegeven. Hij betoogt dat de Zvw niet voorziet in een passend hoortoestel voor zijn specifieke behoeften. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Wmo geen aanspraak biedt op maatschappelijke ondersteuning indien er een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dit betekent dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, en de vraag of het college heeft voldaan aan zijn compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, is niet aan de orde.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.

Uitspraak

10/6782 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
8 november 2010, 10/1866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)
Datum uitspraak 22 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Voor appellant is mr. Hest verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. van den Elsen en mr. G. Kamminga.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren op 18 januari 1936, is slechthorend. Hij heeft op 19 juni 2009 bij het college een aanvraag ingediend om een financiële tegemoetkoming in de kosten van een zeskanaals gehoortoestel voor zijn beide oren op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant heeft ter toelichting op de aanvraag aangegeven dat hij als beeldend kunstenaar activiteiten als lezingen en openingen van exposities wil bijwonen. Met een zeskanaals gehoortoestel kan hij anderen in een lawaaiige omgeving beter verstaan dan met een tweekanalentoestel. Volgens een prijsopgave van 28 mei 2009 bedragen de totale kosten van het zeskanaals gehoortoestel € 1.640,--, waarvan de ziektekostenverzekeraar een bedrag van € 1.110,-- vergoedt, zodat appellant zelf een bedrag van € 530,-- dient te betalen.
1.2. Bij besluit van 5 november 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorziet in (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten van hoorapparaten, zodat artikel 2 van de Wmo aan het toekennen van de financiële tegemoetkoming in de weg staat.
1.3. Bij besluit van 11 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 2 van de Wmo volgt dat de Wmo aanvullend is op andere wetten en dat een mogelijke verstrekking op grond van de Zvw dus voor gaat. Nu een hoortoestel ingevolge de Zvw wordt verstrekt, dient de Zvw als voorliggende voorziening te worden aangemerkt. Dat ingevolge de Zvw voor deze voorziening een eigen bijdrage wordt opgelegd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit het voorgaande volgt dat het college niet de bevoegdheid toekomt om ingevolge de Wmo een vergoeding toe te kennen voor de eigen bijdrage voor een hoortoestel. Daarom hoeft geen onderzoek te worden verricht naar de individuele omstandigheden van appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant voert, samengevat, aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 2 van de Wmo heeft gegeven. Dat uit de tekst van dit artikel en de memorie van toelichting op de Wmo blijkt dat andere specifieke wetgeving voorgaat op de Wmo, betekent volgens appellant nog niet dat de in deze wetten opgenomen voorzieningen als passend en toereikend kunnen worden gezien. Op grond van de Zvw is slechts vergoeding van een standaard hoortoestel mogelijk en dit hoortoestel is niet specifiek geschikt voor het functioneren in groepen en past in ieder geval niet bij de specifieke doeleinden waarvoor appellant het hoortoestel nodig heeft. Daarom valt volgens appellant niet in te zien dat op grond van de in artikel 4 van de Wmo opgenomen compensatieplicht niet alsnog een bij hem passende en probleemdekkende voorziening zou kunnen en moeten worden getroffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van de Zvw is de hulpmiddelenzorg een krachtens de zorgverzekering te verzekeren risico. In artikel 2.14 van de krachtens de Zvw vastgestelde Regeling zorgverzekering is bepaald dat onder andere hoortoestellen tot de te verzekeren hulpmiddelen behoren. In dat artikel is ook bepaald dat de verzekerde een bijdrage betaalt ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en de daar genoemde bedragen.
4.2. Artikel 2 van de Wmo luidt: “Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.”
4.3. In de parlementaire geschiedenis wordt over artikel 2 van de Wmo het volgende opgemerkt:
“De Wmo geldt niet indien aan andere wetten rechten kunnen worden ontleend, zie daartoe artikel 2. Andere wetten waar in dit verband aan gedacht kan worden, zijn (…) de Ziekenfondswet (…)” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 14).
“Zoals hiervoor is aangegeven, is de Wmo op een aantal punten aanvullend. Er zijn terreinen waar de overheid ervoor kiest of heeft gekozen om specifieke wettelijke maatregelen te treffen. In die situaties gaan die specifieke wettelijke maatregelen voor. Op dit moment valt te denken aan (…) de Ziekenfondswet (…). Dat andere wetten voor gaan komt in dit artikel tot uitdrukking. Er is niet gekozen voor een limitatieve opsomming van die andere wetten, omdat dat van tijd tot tijd kan verschillen. Zo wordt bijvoorbeeld de Ziekenfondswet met ingang van 1 januari 2006 vervangen door de Zorgverzekeringswet.” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 30)
“Voor een wet is belangrijk dat duidelijk is wat haar bereik is, welke plaats zij inneemt tussen andere wetten. Voor de Wmo wordt dat geregeld in artikel 2. Kort weergegeven, bestaat er in het gegeven geval een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, dan is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning.” (TK 2005-2006, 30 131, nr. 29, p. 88)
4.4. Uit de tekst van artikel 2 van de Wmo en de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis blijkt dat indien in het gegeven geval een voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke bepaling bestaat, er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat. Daarom bestaat ook geen recht op maatschappelijke ondersteuning indien de specifieke regeling, zoals in dit geval de Zvw, slechts in een gedeeltelijke vergoeding van de aan de orde zijnde kosten voorziet.
4.5. Dit betekent dat het college de aanvraag gelet op artikel 2 van de Wmo terecht heeft afgewezen. De vraag of het college heeft voldaan aan zijn compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, is dan ook niet aan de orde.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) A.C. Oomkens
JL