ECLI:NL:CRVB:2013:CA1398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-3268 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvullende kosten in het kader van persoonsgebonden budget (pgb) en de onderbouwing daarvan

In deze zaak heeft appellante, [A. te B.], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2013 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10-3268 AWBZ. De zaak betreft de beoordeling van aanvullende kosten die appellante heeft gedeclareerd in het kader van een persoonsgebonden budget (pgb) dat door het Zorgkantoor, OWM Menzis Zorgverzekeraar U.A., was toegekend. Appellante had een bedrag van € 2.300,-- gedeclareerd voor zorg verleend door zorgverlener 2, maar de Raad oordeelde dat deze kosten onvoldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat het bedrag gebaseerd was op een niet overeengekomen uurtarief en dat er sprake was van dubbele verantwoording, aangezien het maandinkomen al door het Zorgkantoor was geaccepteerd voor dezelfde periode. Bovendien was de specificatie van de verleende zorg niet geloofwaardig, omdat zorgverlener 2 deze pas na verzoek had verstrekt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van zorgkosten en de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten tussen verzekerden en zorgverleners.

Uitspraak

10/3268 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 april 2010, 09/663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
OWM Menzis Zorgverzekeraar U.A. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak 22 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Appellante is vertegenwoordig door [naam gemachtigde]. Menzis is vertegenwoordigd door mr. D.R. van Oppenraaij.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 11 december 2007 aan appellante over de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 oktober 2008 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend tot een bedrag van € 15.313,56. Bij een toekenningbesluit van 28 maart 2009 heeft het Zorgkantoor het bedrag over die periode bijgesteld naar € 18.817,19.
1.2. Appellante heeft op 12 december 2008 het verantwoordingsformulier over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 aan het Zorgkantoor gezonden. Zij heeft daarbij een bedrag van € 6.937,51 verantwoord. Op 23 januari 2009 heeft appellante het verantwoordingsformulier over de periode van 1 juli 2008 tot en met 28 oktober 2008 aan het Zorgkantoor gezonden. Zij heeft daarbij een bedrag van € 4.878,95 verantwoord.
1.3. Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 13 februari 2009 de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 oktober 2008 beoordeeld. Appellante heeft over deze periode een bedrag van € 11.816,46 verantwoord, welk bedrag het Zorgkantoor heeft goedgekeurd. Verder heeft het Zorgkantoor in dat besluit meegedeeld dat appellante met inachtneming van het verantwoordingsvrije bedrag van € 278,36 een bedrag van € 6.462,22 moet terug betalen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2009.
1.4. Appellante heeft op 26 maart 2009 opnieuw een verantwoordingsformulier over de periode van 1 juli 2008 tot en met 28 oktober 2008 aan het Zorgkantoor gezonden en daarop een bedrag van € 6550,-- verantwoord. Uit een bijlage bij het verantwoordingsformulier blijkt dat het gaat om kosten van de zorgverleners [zorgverlener 1] (tot een bedrag van € 2.300,-) en [zorgverlener 2] (tot een bedrag van € 4.250,-).
1.5. Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 15 juni 2009 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 februari 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Zorgkantoor overwogen dat de door appellante gestelde aanvullende kosten onvoldoende zijn onderbouwd en daarom niet kunnen worden geaccepteerd. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juni 2009.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank had de behandeling ter zitting geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen aanvullende gegevens en specificaties in te dienen. Appellante heeft vervolgens aanvullende stukken in het geding gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overgelegde stukken niet voldoen aan de wettelijke vereisten en appellante er niet in is geslaagd om de voor haar door [zorgverlener 1] en [zorgverlener 2] gemaakte zorgkosten op een correcte wijze te verantwoorden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er over het jaar 2008 geen overeenkomsten zijn tussen appellante enerzijds en [zorgverlener 1] en [zorgverlener 2] anderzijds. Verder voldoen de nota’s niet aan de daaraan te stellen eisen en is niet duidelijk of de door beide zorgverleners genoemde verrichtingen moeten worden aangemerkt als zorg in de zin van artikel 2.6.1 onder b, van de Regeling Subsidies AWBZ (Regeling).
3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat wel alle informatie overeenkomstig de regelgeving aan de rechtbank is gestuurd. Daarnaast heeft appellante in hoger beroep aanvullende stukken in het geding gebracht.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, onder c, van de Regeling sluit de verzekerde voor de zorg die hij inkoopt een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorgverlenende instantie, waarin opgenomen tenminste de in deze bepaling benoemde afspraken.
4.2. In het geval van de gestelde zorg door [zorgverlener 1] ontbreekt over de in geding zijnde periode van 1 januari 2008 tot en met 28 oktober 2008 een schriftelijke overeenkomst als onder 4.1 omschreven. Daarom moet worden geconcludeerd dat appellante in zoverre de in artikel 2.6.9, eerste lid, onder c, van de Regeling opgenomen verantwoordingsvoorschriften niet in acht heeft genomen.
4.3. In het geval van de gestelde zorg door [zorgverlener 2] heeft appellante over de in geding zijnde periode wel een schriftelijke overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst dateert van 9 juli 2007.
4.4. Appellante heeft bij de rechtbank een ongedateerde specificatie van [zorgverlener 2] overgelegd, waarop data zijn genoemd met daarmee corresponderend een aantal uren, over de periode van 13 mei 2008 tot en met 31 juli 2008. In hoger beroep heeft appellante een nota van € 2.300,-- van [zorgverlener 2] van 31 januari 2009 overgelegd waarop data vermeld staan, met daarmee corresponderend een aantal uren, telkens met de vermelding ‘Zorg Pv, vp, ob’. Verder staat in deze nota vermeld: ‘Uurtarief is 24,75 conform overeenkomst dd 09-07-2007’. Deze nota betreft de periode van 16 mei 2008 tot en met 4 augustus 2008.
4.5. Het in genoemde nota van 31 januari 2009 gehanteerde uurtarief is niet in overeenstemming met de overeenkomst van 9 juli 2007. Daarin heeft appellante met [zorgverlener 2] namelijk afgesproken dat hij 24,5 uren per maand zorg aan haar verleent in de vorm van persoonlijke verzorging (pv), verpleging (vp) en ondersteunende begeleiding (ob) tegen een maandloon van € 612,-- bruto. Appellante heeft op haar verantwoordingsformulier van 12 december 2008 ter zake van persoonlijke verzorging (pv) en verpleging (vp) verleend door [zorgverlener 2] over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juni 2008 al een bedrag van € 3.672,-- verantwoord, wat overeen stemt met het afgesproken maandloon over een periode van zes maanden. Het Zorgkantoor heeft deze kosten ook geaccepteerd.
4.6. [zorgverlener 2] heeft in een andere nota van 31 januari 2009 uitsluitend persoonlijke verzorging genoemd ter onderbouwing van het gedeclareerde bedrag van € 2.300,--.
Dat stemt dus niet overeen met de vermelding ‘Zorg Pv, vp, ob’ op de onder 4.4 en 4.5 genoemde nota van 31 januari 2009.
4.7. Alles bijeen genomen concludeert de Raad het volgende. Aan de declaratie van aanvullende kosten door [zorgverlener 2] van € 2.300,-- ontbreekt een deugdelijke grondslag. Het bedrag is gebaseerd op een niet tussen hem en appellante overeengekomen uurtarief. Verder is het wel tussen hen overeengekomen maandinkomen al door het Zorgkantoor geaccepteerd over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juni 2008, zodat over die periode sprake is van een dubbele verantwoording. Ten slotte specificeert [zorgverlener 2] de aan appellante verleende zorg steeds wisselend en eerst nadat hem erom is gevraagd, zodat het niet geloofwaardig is dat hij daadwerkelijk heeft bijgehouden welke zorg hij heeft verleend.
5. Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en J.M.A van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) A.J. Schaap.
(getekend) A.C. Oomkens.
RH