ECLI:NL:CRVB:2013:CA1174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor appellant, die als bedrijfsleider op 7 januari 2008 uitviel door hoofdpijnklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts, die informatie verkreeg van de behandelend neuroloog P.H.M. Pop, werd vastgesteld dat appellant lijdt aan clusterhoofdpijn. De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waarin beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren en werktijden zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk en berekende het verlies aan verdienvermogen op 78,17%. Het Uwv besloot op 18 februari 2010 dat appellant recht had op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerde en concludeerde dat de beperkingen van appellant zorgvuldig waren verdisconteerd in de FML. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 23 augustus 2010. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek te betwisten.
In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, gezien de frequentie van zijn hoofdpijnaanvallen en het gebruik van medicatie. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat er dagen waren met klachten en klachtenvrije dagen, en dat appellant in principe normaal kon functioneren. De Raad concludeerde dat appellant, uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen, in staat was de aan hem voorgehouden passende arbeid te verrichten. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.