ECLI:NL:CRVB:2013:CA1174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor appellant, die als bedrijfsleider op 7 januari 2008 uitviel door hoofdpijnklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts, die informatie verkreeg van de behandelend neuroloog P.H.M. Pop, werd vastgesteld dat appellant lijdt aan clusterhoofdpijn. De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waarin beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren en werktijden zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk en berekende het verlies aan verdienvermogen op 78,17%. Het Uwv besloot op 18 februari 2010 dat appellant recht had op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerde en concludeerde dat de beperkingen van appellant zorgvuldig waren verdisconteerd in de FML. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 23 augustus 2010. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek te betwisten.

In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, gezien de frequentie van zijn hoofdpijnaanvallen en het gebruik van medicatie. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat er dagen waren met klachten en klachtenvrije dagen, en dat appellant in principe normaal kon functioneren. De Raad concludeerde dat appellant, uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen, in staat was de aan hem voorgehouden passende arbeid te verrichten. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3171 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 april 2011, 10/1322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.M.J.J. Dewarrimont, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dewarrimont. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is voor zijn werkzaamheden van bedrijfsleider op 7 januari 2008 uitgevallen met hoofdpijnklachten. Per einde wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, die informatie heeft ingewonnen bij behandelend neuroloog P.H.M. Pop. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek en de verkregen informatie vastgesteld dat appellant lijdt aan clusterhoofdpijn en met inachtneming van uit deze hoofdpijn voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren in arbeid en ten aanzien van werktijden. Vervolgens heeft er een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk. Op basis van drie van de van voor appellant geschikt geachte functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op 78,17%. In overeenstemming met de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 februari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 januari 2010 recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
1.2. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 18 februari 2010 gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en nadere informatie opgevraagd bij de huisarts en neuroloog Pop. Op basis van deze gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze zijn verdisconteerd in de FML. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2010 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarbij heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De rechtbank is niet gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelende sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. Evenmin is de rechtbank gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor hem geldende beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten. Om reden dat de bezwaararbeidsdeskundige, gelet op de voor appellant geldende urenbeperking, eerst in beroep de geselecteerde functies heeft herzien, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Omdat de rechtbank evenwel van oordeel was dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in beroep in overeenstemming is gebracht met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de anderszins daaraan te stellen eisen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het Uwv, gelet op de frequentie van hoofdpijnaanvallen en de gevolgen van het zuurstof- en medicijngebruik, onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Onder verwijzing naar de door hem in hoger beroep ingebrachte medische rapporten is appellant van mening dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de Raad tot de zijne maakt. Ten aanzien van de frequentie van de hoofdpijnaanvallen voegt hij daaraan het volgende toe. De bezwaarverzekeringsarts heeft onderkend dat de hoofdpijn in aanvallen komt en niet goed voorspelbaar is wanneer een aanval zich zal voordoen. Clusterhoofdpijn is dan ook geen relatief stabiel ziekteproces. Op basis van de informatie van de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat er dagen zijn dat er klachten zijn en ook klachtenvrije dagen, waarin in principe normaal gefunctioneerd kan worden. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts uit de informatie afgeleid dat appellant overdag de aanval goed kan opvangen door medicatie en alleen als een aanval ’s nachts begint de aanval niet altijd is op te vangen. Hij heeft vervolgens geconcludeerd dat bij clusterhoofdpijn niet continu sprake is van klachten die het zo heftig maken als tijdens een aanval. Verder merkt hij nog op dat om arbeid te kunnen leveren het volledig afwezig zijn van klachten geen voorwaarde is en appellant in zijn eigen functie kennelijk ook langere tijd met verschijnselen arbeid heeft kunnen leveren. De Raad ziet geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden. Daarbij wijst de Raad op de verklaring van neuroloog Pop die, op 4 februari 2010, een maand na de datum hier in geding, heeft gerapporteerd dat het met appellant met het gebruik van lithium best redelijk gaat. Informatie van neuroloog M. Limburg laat tevens zien dat met het tijdig inhaleren van zuurstof een hoofdpijnaanval overdag onderdrukt kan worden, hetgeen appellant ook ter zitting heeft erkend. Gesteld noch gebleken is dat het via hulpmiddelen inhaleren van zuurstof op de werkplek praktisch niet te realiseren zou zijn.
4.2. De door appellant in hoger beroep ingebrachte gegevens van neuroloog Bernsen van 16 oktober 2011 en van neuropsychologen De Bijl en Kooi van 22 februari 2013 geven onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Voor zover uit deze gegevens al geconcludeerd zou moeten worden dat appellant ten gevolge van zijn clusterhoofdpijn meer dan wel verdergaand beperkt moet worden geacht, hebben deze gegevens geen betrekking op de datum hier in geding.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen moet appellant in staat worden geacht de aan hem door het Uwv voorgehouden passende arbeid te verrichten. Door de bezwaararbeidsdeskundige is in beroep voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in geselecteerde functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.
5. Uit de overwegingen 4.1. en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
IvR