ECLI:NL:CRVB:2013:CA0848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3472 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een tomatenplukker na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als tomatenplukker werkzaam was. Appellant had zich op 11 mei 2011 ziek gemeld met psychische en rugklachten, maar het Uwv concludeerde dat hij per 17 mei 2011 weer in staat was om zijn werk te verrichten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de relatie tussen zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij stelde dat de in 2003 geconstateerde conversie een rol speelde in zijn huidige klachten. Het Uwv had volgens hem niet alleen de diagnose van hun verzekeringsarts moeten volgen, maar ook in overleg moeten treden met zijn behandelaars.

De Raad overwoog dat de verzekeringsarts van het Uwv tijdens een spreekuur op 16 mei 2011 geen lichamelijke klachten had geconstateerd en dat appellant geen medische rapporten had overgelegd die de juistheid van het standpunt van het Uwv konden betwisten. Het rapport van het Instituut Psychosofia, dat in hoger beroep was ingediend, werd niet meegenomen in de overwegingen, omdat het gebaseerd was op een niet gangbare onderzoekswijze. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische bezwaren waren voor appellant om zijn werk als tomatenplukker te hervatten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv terecht ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij het betwisten van besluiten van het Uwv en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid van de appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3472 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2012, 11/4080 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker tomatenteelt (tomatenplukker) in een omvang van 40 uur per week. Appellant heeft vanaf 21 september 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 11 mei 2011 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten en rugklachten.
1.2. Tijdens het spreekuur op 16 mei 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 17 mei 2011 weer in staat was zijn eigen arbeid als tomatenplukker te verrichten. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2011 bepaald dat appellant met ingang van 17 mei 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat het Uwv bij besluit van 18 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond heeft verklaard. Hierbij is van belang geacht de naar aanleiding van de hoorzitting opgestelde rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 18 augustus 2011.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is door appellant herhaald dat onvoldoende is gekeken naar de volgens hem bestaande relatie tussen de psychische klachten en de lichamelijke klachten, waarbij de in 2003 geconstateerde conversie volgens appellant een rol speelt. Het Uwv heeft een andere diagnose gesteld dan de behandelaars van appellant en daarover had het Uwv met de behandelaars in overleg moeten treden. Ook de rechtbank heeft dat ten onrechte niet gedaan. Als gevolg van zijn klachten kon appellant per 17 mei 2011 de eigen arbeid als tomatenplukker niet verrichten omdat deze functie te veel rugbelastende aspecten bevatte.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Vastgesteld wordt dat voor appellant centraal staan de psychische klachten en de rugklachten in relatie tot zijn arbeid als tomatenplukker. De conclusie van de verzekeringsarts van het Uwv op het spreekuur van 16 mei 2011 was dat appellant zijn arbeid weer kon verrichten. Klachten aan de rug heeft appellant tijdens dat spreekuur niet gemeld en daarom heeft er geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek naar de psychische klachten heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Omdat de arbeid van appellant geen psychisch belastende aspecten bevatte, bestonden er geen objectief medische bezwaren voor appellant om zijn arbeid met ingang van 17 mei 2011 te verrichten.
4.3. In bezwaar is door het Uwv opnieuw naar de klachten van appellant gekeken. Uit de hiervan opgemaakte rapportage van 18 augustus 2011 blijkt dat appellant nog steeds depressieve klachten had, waarvoor hij naar i-Psy was doorverwezen, maar dat deze klachten op 17 mei 2011 niet in de weg stonden aan het verrichten van de functie tomatenplukker omdat deze functie geen psychisch belastende aspecten had.
4.4. Wat betreft de rugklachten is door het Uwv gesteld dat bij appellant objectief geen beperkingen aan de rug zijn geconstateerd, zodat voor hem per 17 mei 2011 geen bezwaar bestond tegen het verrichten van de in de functie voorkomende activiteiten als duwen en trekken, buigen en torderen.
4.5. Appellant heeft geen medisch rapport overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Aan het in hoger beroep overgelegde rapport van het Instituut Psychosofia van 24 juli 2012 wordt voorbijgegaan, omdat dat rapport is opgemaakt met toepassing van een in de reguliere geneeskunde niet gangbare onderzoekswijze en niet op één lijn kan worden gesteld met de visie van een behandeld arts.
4.6. Ter zitting heeft appellant nog gesteld dat de functie van tomatenplukker voor hem ook niet geschikt was vanwege de veelvuldig verlangde hand- en vingervaardigheden. In dit verband wordt opgemerkt dat ten tijde in geding door appellant geen klachten aan zijn handen zijn aangegeven, waardoor er voor het Uwv geen aanleiding was om specifiek naar beperkingen van de handen in relatie tot zijn arbeid te kijken.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary
CVG