12/4905 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
24 juli 2012, 12/1177 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 22 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
1.1. Appellant was vanaf 24 december 2008 werkzaam als taxichauffeur bij [naam taxibedrijf] voor 38 uur per week. Appellant heeft op 13 april 2010 per 31 mei 2010 ontslag genomen in verband met rug- en schouderklachten.
1.2. Op 30 juni 2011 heeft appellant zich met terugwerkende kracht met ingang van 31 mei 2010 ziek gemeld. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van
4 augustus 2011 beslist dat appellant met ingang van 31 mei 2010 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij niet ongeschikt werd bevonden voor zijn arbeid.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 augustus 2011. Nadat appellant is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2012 (bestreden besluit) dat bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv als subsidiair standpunt toegevoegd dat als sprake zou zijn van een recht op ZW-uitkering, het Uwv deze uitkering blijvend geheel zal weigeren op de grond dat appellant vrijwillig het recht op loondoorbetaling heeft prijsgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft besloten appellant met ingang van 31 mei 2010 niet in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering op de grond dat appellant geschikt kon worden geacht voor zijn arbeid. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek verricht en hun bevindingen helder en inzichtelijk geformuleerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De gevolgen van de omstandigheid dat de medische situatie van eiser per 31 mei 2010 door de late melding (op 30 juni 2011) achteraf niet volledig te reconstrueren of te bewijzen is, dienen voor risico van eiser te blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en het Uwv te vragen alsnog een uitgebreide werkomschrijving te overleggen van het werk van appellant als taxichauffeur.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij per 31 mei 2010 niet geschikt was voor zijn arbeid. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft appellant verwezen naar een medisch advies van 31 januari 2012 van verzekeringsarts H.M.T. Offermans, die gemotiveerd tot de conclusie komt dat appellant ten onrechte per 31 mei 2010 arbeidsgeschikt is geacht voor zijn arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank dit medisch advies ten onrechte gepasseerd ten faveure van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat appellant in of rond mei 2010 alleen klachten aan de schouder heeft gemeld bij de huisarts doet niet af aan het feit dat appellant toen wel degelijk rugklachten had. Bovendien heeft de rechtbank naar de mening van appellant ten onrechte zelf conclusies getrokken uit voornoemd huisartsenjournaal Appellant heeft tevens betoogd dat de rechtbank zijn beroepsgrond dat een functieomschrijving van zijn werk ontbreekt, als gevolg waarvan een goede beoordeling van het recht op ZW-uitkering niet mogelijk is, zonder motivering heeft gepasseerd. Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht om - zonodig - een onderzoek door een (orthopedisch) deskundige te laten plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de aanvang van de werkloosheid feitelijk verrichte arbeid.
4.2. Er bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen omdat de rechtbank de beroepsgrond van appellant dat een functieomschrijving van zijn werk ontbreekt zonder motivering zou hebben gepasseerd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld geen aanleiding te zien het onderzoek te heropenen en het Uwv te vragen alsnog een uitgebreide werkomschrijving te overleggen van het werk van appellant als taxichauffeur. In dit oordeel ligt besloten dat de rechtbank van oordeel was dat een uitgebreide werkomschrijving voor de beslechting van het geschil niet nodig was.
4.3. Er bestaat geen grond het medisch onderzoek als onzorgvuldig of onvolledig aan te merken. Er is geen aanleiding de daaraan verbonden conclusies onjuist te achten.
4.3.1. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Beiden hebben hun bevindingen inzichtelijk gerapporteerd en hun conclusies, waarbij de beschikbare medische gegevens (waaronder het huisartsenjournaal over de periode 17 mei 2001 tot en met 15 februari 2011) zijn meegewogen, voldoende draagkrachtig onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft, gezien de geringe afwijkingen bij aanvullend onderzoek, geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat appellant arbeidsongeschikt is voor zijn arbeid.
4.3.2. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de betekenis die moet worden toegekend aan de door appellant overgelegde verklaring van 31 januari 2012 van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans wordt onderschreven. In de rapportage van 8 februari 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte gegevens, waaronder voornoemd rapport van verzekeringsarts Offermans, niet leiden tot een wijziging van het standpunt van het Uwv. Er bestaat geen aanleiding aan die conclusie te twijfelen.
4.3.3. Appellant heeft zich op 30 juni 2011 met terugwerkende kracht ziek gemeld met ingang van 31 mei 2010. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de omstandigheid dat de medische situatie van appellant ten tijde van belang door deze late melding echter niet volledig te reconstrueren of te bewijzen is, voor het risico van appellant dient te blijven. Onder de gedingstukken bevindt zich uitsluitend een huisartsenjournaal dat informatie biedt over de medische situatie van appellant omstreeks de datum in geding. Uit dit huisartsenjournaal blijkt dat appellant zich rond de datum in geding wel met schouderklachten, maar niet met rugklachten bij zijn huisarts heeft gemeld. Niet valt in te zien dat de rechtbank deze conclusie niet uit het huisartsenjournaal heeft mogen trekken. Overige medische stukken over de medische situatie van appellant op de datum in geding ontbreken.
4.4. Het in 4.2 omschreven (impliciete) oordeel van de rechtbank dat een uitgebreide werkomschrijving voor de beslechting van het geschil niet noodzakelijk was, wordt onderschreven. Uit de rapportage van 27 september 2011 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts bij aanvullend onderzoek slechts geringe afwijkingen bij appellant kon vaststellen. Gelet hierop kon de bezwaarverzekeringsarts, vanuit zijn specifieke deskundigheid en zonder te beschikken over een uitgebreide functieomschrijving, een oordeel vormen over de vraag of appellant geschikt was voor zijn eigen arbeid van taxichauffeur.
4.5. Het Uwv heeft, gelet op het overwogene onder 4.3 tot en met 4.4, voldoende onderbouwd geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn arbeid. Voor de benoeming van een deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.