ECLI:NL:CRVB:2013:CA0753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2921 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en voldoende medische grondslag voor arbeid als bloembindster

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die als bloembindster werkzaam was. Appellante had zich op 6 september 2010 ziek gemeld met voet- en rugklachten en ontving vanaf dat moment een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat er voldoende medische grondslag is voor de conclusie dat appellante op 9 mei 2011 in staat was haar eigen arbeid te verrichten.

Tijdens het proces is naar voren gekomen dat appellante sinds januari 2011 zooltjes draagt, aangemeten door een podotherapeut, en dat dit haar hielp bij het lopen. De Raad heeft de medische gegevens van verschillende orthopeden beoordeeld, waaronder die van dr. J. Fabry en R.J. Blokzijl, en concludeert dat er geen bewijs is dat appellante op de datum in geding niet in staat was om haar werkzaamheden als bloembindster uit te voeren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in relatie tot de specifieke werkzaamheden van de appellante. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

12/2921 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2012, 11/2919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Labordus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk als oproepkracht werkzaam geweest als bloembindster bij [naam bedrijf] in een omvang van 30 uur per week. Appellante heeft een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen van 2 mei 2010 tot en met 4 september 2010. Op 6 september 2010 heeft appellante zich ziek gemeld met voet- en rugklachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 6 september 2010.
1.2. Tijdens het spreekuur van een arts van het Uwv op 6 mei 2011 is vastgesteld dat appellante met ingang van 9 mei 2011 weer in staat was haar eigen arbeid als bloembindster te verrichten. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 6 mei 2011 de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 9 mei 2011. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar, heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij is van belang geacht de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 8 juni 2011.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante benadrukt dat zij vanwege de klachten aan haar voeten, waarbij vooral de linkervoet meer klachten geeft, niet in staat was op 9 mei 2011 haar eigen arbeid als bloembindster te verrichten, omdat ze daarbij moet staan en kleine stukjes moet lopen. Het Uwv heeft volgens appellante de ernst van de klachten miskend en ten onrechte gemeend dat appellante op de datum in geding met de haar aangemeten zooltjes wel in staat was haar arbeid te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Vastgesteld kan worden dat voor appellante centraal staan de voetklachten. Tijdens het spreekuur van een arts van het Uwv op 23 maart 2011 is door (de echtgenoot van) appellante verteld dat zij sinds januari 2011 zooltjes in haar schoenen draagt, welke zijn aangemeten door een podotherapeut. Het lopen ging veel beter dan voorheen. Tijdens het spreekuur op
6 mei 2011 is door een arts vastgesteld dat er nog wat lichte fysieke ongemakken aanwezig waren, maar niet zodanig dat appellante haar arbeid niet zou kunnen verrichten. Bij de hoorzitting op 8 juni 2011 heeft (de echtgenoot van) appellante meegedeeld dat zij baat heeft bij het dragen van de zooltjes en dat, als appellante ’s avonds de schoenen uitdoet, de pijn begint. Op 10 december 2012 heeft appellante gegevens toegezonden van orthopeed dr. J. Fabry van het Universitair ziekenhuis te Brussel, waar zij op 5 december 2012 een second opinion had laten uitvoeren. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat appellante zooltjes diende te dragen, die hoger waren dan de aanvankelijk aangemeten zooltjes. De eveneens op 10 december 2012 toegezonden informatie van orthopeed R.J. Blokzijl van medio 2012 vermeldt dat een scan van de voet is gemaakt en dat op grond daarvan geen duidelijke afwijkingen gevonden zijn. De orthopeed heeft appellante doorverwezen naar de fysiotherapeut en rekoefeningen meegegeven.
4.3. Uit de gegevens van de orthopeden Blokzijl en Fabry uit 2012 valt niet af te leiden dat appellante op 9 mei 2011 haar eigen arbeid als bloembindster gedurende 30 uur per week in combinatie met het dragen van haar zooltjes, niet kon verrichten.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary
CVG