Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 augustus 2012, 12/721 (aangevallen uitspraak)
de erven van A.J. [S.], laatst gewoond hebbende te Lelystad (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2013
Namens appellanten heeft [de weduwe van S.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Namens appellanten is [de weduwe van S.] verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
1. Bij besluit van 24 september 2009 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van A.J. [S.] ([S.]) volledig beëindigd met ingang van 28 maart 2005 en in verband daarmee € 64.788,62 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd. [S.] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar is bij besluit van 28 februari 2012 (bestreden besluit) de WW-uitkering met ingang van 10 mei 2005 beëindigd met 23,56 uur per week en is de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering gesteld op € 35.427,73
2. [S.] is op 22 augustus 2011 overleden. Namens appellanten heeft diens weduwe, [de weduwe van S.], door middel van een digitaal beroepschrift, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is ingesteld bij de Raad, en ontvangen op 11 april 2012, om 11:17 uur. De Raad heeft het beroep, onder toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), doorgestuurd naar de rechtbank.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepstermijn op 11 april 2012 was geëindigd en dat het beroep daarom uiterlijk op 10 april 2012 moest zijn ontvangen. Omdat het beroep op 11 april 2012 was ontvangen was het buiten de beroepstermijn ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank was de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar, zodat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellanten gesteld dat zij door het overlijden van haar echtgenoot verward was en het niet tot haar doordrong dat er een begrenzing in de tijd aan de beroepsmogelijkheid was. Ter zitting heeft zij gewezen op haar medicijngebruik en op het feit dat niet alles tot haar doordringt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
5.2. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5.3. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
5.4. Ingevolge artikel 8:40a, eerste lid, van de Awb is Afdeling 2.3 van de Awb van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter.
5.5. Op grond van artikel 2:17, tweede lid, van de Awb, dat onderdeel vormt van Afdeling 2.3 van de Awb, geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
5.6. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening van een beroepschrift bij een onbevoegde administratieve rechter bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.
5.7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.8. Het bestreden besluit is op 28 februari 2012 door verzending per post bekendgemaakt. De beroepstermijn nam daarom een aanvang op 29 februari 2012. De laatste dag waarop binnen de termijn beroep kon worden ingesteld was 10 april 2012. Bij instelling van het beroep langs elektronische weg had het beroep uiterlijk op die dag moeten zijn ontvangen. Het beroep is echter op 11 april 2012, om 11:17 uur ontvangen en is aldus buiten de beroepstermijn ingediend. De omstandigheden waarin de weduwe van [S.] verkeerde waren begrijpelijkerwijs droevig en emotioneel belastend, maar uit hetgeen zij heeft toegelicht en gesteld, volgt niet dat zij niet in staat was de haar toevertrouwde belangen als gemachtigde te behartigen. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar en het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.9. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.