ECLI:NL:CRVB:2013:CA0567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-437 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingebrekestelling en tijdige besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht over de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had op 23 januari 2007 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het college had pas op 18 december 2009 besloten om bijstand toe te kennen. Appellante maakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen van het college en heeft op 25 november 2009 een ingebrekestelling ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college binnen de wettelijke termijn van acht weken na de uitspraak van de Raad op 10 november 2009 heeft beslist op de aanvraag van appellante. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het schrijven van appellante van 25 november 2009 als een ingebrekestelling heeft aangemerkt, maar dat het college niet in gebreke was, omdat het tijdig had beslist. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor het toekennen van een dwangsom.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de voorwaarden waaronder een ingebrekestelling kan worden ingediend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/437 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011, 10/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 november 2009, LJN BK3397, geoordeeld dat ten tijde van het indienen van het bezwaar van appellante van 22 maart 2007 tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) het college nog niet in gebreke was tijdig een besluit te nemen. De Raad heeft het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Raad overwogen dat het college nog dient over te gaan tot het nemen van een besluit inzake de verlening van bijstand aan appellante.
1.2. Bij brief van 25 november 2009 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om op haar aanvraag van 23 januari 2007 te beslissen.
1.3. Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college aan appellante met ingang van
23 januari 2007 bijstand op grond van de WWB toegekend.
1.4. Bij besluit van 4 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van
25 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college nog acht weken na bekendmaking van de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad de tijd had om een beslissing te nemen en was het college ten tijde van het schrijven van 25 november 2009 wel in gebreke tijdig te beslissen en derhalve ook een dwangsom verschuldigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht het schrijven van appellante van 25 november 2009 aangemerkt als een ingebrekestelling gelet op de met ingang van 1 oktober 2009 in werking getreden Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Anders dan appellante is de Raad met de rechtbank van oordeel dat na de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad het college nog acht weken de tijd had om op de aanvraag van 23 januari 2007 te beslissen. Vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 8 maart 2012, LJN BV8626. Het betoog van appellante treft derhalve geen doel. Nu het college met het besluit van 18 december 2009, zoals vermeld onder 1.3, binnen de termijn van acht weken na de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad heeft beslist, was er geen sprake van een situatie dat het college in gebreke was en bestond voor het toekennen van een dwangsom geen grond.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M. Sahin
HD