ECLI:NL:CRVB:2013:CA0549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7372 WWB + 11/7374 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen besluit tot bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Maastricht. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht met betrekking tot zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank had in haar uitspraken geoordeeld dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding konden verontschuldigen. De appellant voerde aan dat hij niet goed op de hoogte was van de procedure en dat hij niet professioneel was bijgestaan door Vluchtelingenwerk, wat zijn termijnoverschrijding zou rechtvaardigen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant na ontvangst van het besluit van 8 september 2009 contact heeft gehad met Vluchtelingenwerk, maar dat de hulpverleenster niet op de hoogte was van de noodzaak om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat het risico van het nalaten om bezwaar te maken voor rekening van de appellant komt, ongeacht of de hulpverlener professioneel was of niet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan op 21 mei 2013.

Uitspraak

11/7372 WWB, 11/7374 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van
7 november 2011, 10/1323 (aangevallen uitspraak 1) en 10/1324 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak 21 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, bij afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld.
Het college heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.
De meervoudige kamer van de Raad heeft besloten beide zaken te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 15 april 2013. Namens verzoeker is verschenen mr. Bongaarts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. Pluijmaeckers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 23 juli 2009 heeft appellant zich gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 8 september 2009, verzonden op 11 september 2009, heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat het college nog steeds over onvoldoende gegevens beschikt om de aanvraag af te handelen.
1.3. Op 17 september 2009 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand.
1.4. Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft het college appellant bijstand toegekend met ingang van 17 september 2009.
1.5. Bij brief van 24 november 2009 heeft appellant op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen de datum met ingang waarvan hem bij het besluit van 26 oktober 2009 bijstand is toegekend. Bij brief van 23 december 2009, door het college ontvangen op 24 december 2009, heeft hij nadere gronden ingediend en aangevoerd dat hij niet bekend was met het besluit van 8 september 2009. Appellant verkeerde in de veronderstelling dat zijn aanvraag van 23 juli 2009 nog in behandeling was en dat het besluit van 26 oktober 2009 de toekenning van de aanvraag van 23 juli 2009 behelsde. Voor zover nodig heeft hij tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 september 2009.
1.6. Bij besluit van 14 juli 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de op grond van artikel 6:7 van de Awb geldende termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In dat verband heeft het college overwogen dat appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen.
1.7. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 14 juli 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat appellant niet heeft verzocht de uitkering te laten ingaan op een eerdere datum dan de datum waarop hij zich bij voor het doen van een aanvraag heeft gemeld, zodat de uitkering is toegekend overeenkomstig zijn verzoek en geen besluit voorligt als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daartoe heeft zij onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 juni 2008, LJN BD6194 geoordeeld dat appellant werd bijgestaan door een professionele hulpverleenster van Vluchtelingenwerk Nederland (Vluchtelingenwerk) en dat de omstandigheid dat zij wellicht processueel verzuimd heeft bezwaar te maken aan appellant dient te worden toegerekend.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft het bezwaar van 24 november 2009 ongegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat niet valt in te zien dat het besluit van 26 oktober 2009 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De vermelding van de ingangsdatum is ook gericht op rechtsgevolg, nu appellant vanaf die datum recht krijgt op een uitkering. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72 vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar ongegrond verklaard, aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen beide aangevallen uitspraken gekeerd.
3.1. Appellant heeft tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij door een professionele hulpverleenster is bijgestaan.
Vluchtelingenwerk bestaat voornamelijk uit vrijwilligers. Zij kunnen niet gelijk worden gesteld met professionele hulpverleners op juridisch terrein. Of de termijn verschoonbaar is dient dan ook te worden bezien vanuit de optiek van appellant, een voormalig vluchteling die nog niet geheel thuis is in de Nederlandse samenleving en volledig afhankelijk van wat anderen hem adviseren. Dat hij niet heeft beseft dat hij bezwaar had moeten maken mag hem dan ook niet worden aangerekend.
3.2. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 richt zich tegen de omstandigheid dat de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. Appellant stelt zich op het standpunt dat er bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan het college hem een uitkering had moeten toekennen met ingang van 23 juli 2009. Daartoe heeft hij aangevoerd dat toen hij zich op 17 september 2009 bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldde, hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn aanvraag van 23 juli 2009 nog in behandeling was. De medewerkster van de sociale dienst heeft, zoals uit het rapport van 6 oktober 2009 blijkt, geconstateerd dat appellant niet of nauwelijks Nederlands spreekt. Het had op haar weg gelegen zich er van te vergewissen dat appellante een en ander goed heeft begrepen, zodat hij bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 8 september 2009.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat het bij brief van 23 december 2009 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 september 2009 is ingediend na afloop van de in artikel 6:7 Awb voorgeschreven termijn van zes weken. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.1 Appellant heeft na ontvangst van het besluit van 8 september 2009 contact gehad met Vluchtelingenwerk. Vluchtelingenwerk heeft vervolgens contact opgenomen met de Sociale Dienst van de Gemeente Maastricht. In het e-mailbericht van de hulpverleenster van Vluchtelingenwerk van 21 september 2009 aan een medewerkster van de Sociale Dienst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Vorige week was de heer [G.] bij ons met een brief van [N.] dat zijn verzoek om een WWB uitkering niet meer in behandeling is en indien hij het hiermee niet eens [is] er een bezwaarschrift ingediend kan worden. Voordat hij dat doet vraag ik of het mogelijk is dat je controleert of op 7 augustus bij jullie de volgende stukken zijn binnengekomen […]. Intussen stuur ik vandaag nogmaals de gevraagde stukken en ik hoop dat er dan geen bezwaar meer nodig is.”
4.2.2. In antwoord op dit bericht heeft de medewerkster van de sociale dienst de gegevens opgesomd die bij appellant zijn opgevraagd en die uiterlijk op 13 augustus 2009 bij de sociale dienst binnen hadden moeten zijn. Tevens heeft zij meegedeeld dat op 10 en 16 september 2009 een aantal bewijzen zijn ontvangen, maar dat nog een aantal benodigde gegevens ontbrak, dat appellant twee aangetekend verzonden brieven niet heeft opgehaald en tijdens een huisbezoek niet thuis is aangetroffen. Zij mocht, zo vervolgt zij, de aanvraag derhalve niet in behandeling nemen.
4.3. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat uit het e-mailbericht van 21 september 2009 niet blijkt dat de hulpverleenster niet op de hoogte was van de strekking van het besluit en het belang van het indienen van een bezwaarschrift. Het doen of nalaten iets te doen door de persoon of personen aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd dient voor risico van betrokkene te komen. Dat die persoon geen professioneel hulpverlener is maakt dat niet anders. Daar komt bij dat er op en na de e-mailwisseling in september 2009 nog voldoende gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken. Geen grond bestaat om te concluderen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 slaagt niet, zodat deze dient te worden bevestigd.
4.4.1. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.4.2. Gezien de inhoud van de in 4.2 weergegeven e-mailwisseling leidt het gestelde gebrek aan voorlichting van de zijde van het college dan wel onbekendheid met de wettelijke regeling bij appellant, niet tot een bijzondere omstandigheid op grond waarvan afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, te rechtvaardigen is. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt niet. Deze uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak 1 en de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) V.C. Hartkamp
HD