ECLI:NL:CRVB:2013:CA0508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3593 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren in 1980, had in 2005 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen omdat hij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was. In 2009 diende hij opnieuw een aanvraag in, waarbij hij stelde dat hij al vanaf zijn 17e arbeidsongeschikt was. Het Uwv wees deze aanvraag af, en de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn psychische klachten, die pas in 2007 werden behandeld, al aanwezig waren ten tijde van de aanvraag in 1998.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant op zijn 18e, in 1998, niet als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. Er waren onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de psychische klachten van appellant, die pas later in behandeling kwamen, invloed hadden op zijn arbeidsongeschiktheid in de relevante periode. De Raad hechtte waarde aan het feit dat appellant in zijn jeugd geen melding maakte van psychische problemen en dat zijn onderwijs- en werkgeschiedenis geen steun bood voor zijn standpunt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

11/3593 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 mei 2011, 10/1017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1980, heeft op 4 maart 2005 verzocht om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) op de grond dat hij met ingang van 19 november 2004, toen hij een auto-ongeluk heeft gehad, arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 21 april 2005 is de aanvraag afgewezen. Volgens het Uwv is appellant vanaf 19 november 2004 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest en in ieder geval was hij vanaf 17 november 2005 minder dan 25% arbeidsongeschiktheid. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op 21 september 2009 heeft het Uwv een nieuwe aanvraag om een Wajong uitkering ontvangen op de grond dat appellant reeds vanaf zijn 17e levensjaar arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in zijn aanvraag melding gemaakt van onder meer angststoornissen, sociale fobie, paniekstoornis, astma, darmklachten en hoofdpijn. Bij besluit van 15 maart 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2009 waarbij de aanvraag is afgewezen, ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat appellant licht beperkt is voor blootstelling aan longprikkelende omgevingsfactoren en zware rugbelastingen. Er zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts geen medische argumenten aangevoerd waaruit zou blijken dat appellant verder beperkt is. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige kunnen voor appellant met zijn belastbaarheid voldoende functies worden aangewezen zonder dat dit tot loonverlies leidt. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is op 20 april 1998.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat zijn psychische klachten als gevolg van een aanranding op negenjarige leeftijd zijn onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat appellant bij zijn eerdere aanvraag om een Wajong-uitkering in 2005 geen melding heeft gemaakt van psychische problematiek en dat appellant pas sinds 25 oktober 2007 voor zijn psychische problemen onder behandeling is gekomen. De rechtbank acht voorts van belang dat veel van de overgelegde medische stukken geen betrekking hebben op de medische situatie van appellant toen hij 17/18 jaar was. Voor zover die stukken wel op die periode betrekking hebben, blijkt daaruit niet dat appellant meer beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Naar aanleiding van de overgelegde rapportages van psychiater A.L. Cense van 2 augustus 2010 en 16 augustus 2010, die concludeert tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS), heeft de rechtbank overwogen dat de psychiater appellant heeft onderzocht ver na de datum in geding en dat de vastgestelde (psychiatrische) aandoening en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsbeperkingen niet zonder meer kunnen worden geprojecteerd op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld geen aanleiding te zien de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 maart 2010 voor onjuist te houden en dat die ook gold op de datum in geding 20 april 1998. Voor zover onduidelijkheid over de beperkingen en belastbaarheid van appellant zou voortvloeien uit jarenlang zwijgen, dat past bij het ziektebeeld van appellant, heeft de rechtbank geoordeeld dat die onduidelijkheid vanwege de late aanvraag voor de Wajong-uitkering voor zijn rekening en risico komt.
3. In hoger beroep heeft appellant, met verwijzing naar hetgeen in beroep is aangevoerd en onder overlegging van onder meer een email van psychiater Cense van 13 maart 2013, zijn standpunt herhaald dat hij reeds arbeidsongeschikt was toen hij 17/18 jaar oud was.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant toen hij 18 jaar werd, dus [in] 1998, niet als arbeidsongeschikt op grond van de Wajong kan worden aangemerkt en dat hij daarom geen aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. Evenals de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de psychische klachten waarvoor appellant sinds 2007 in behandeling is gekomen, al zodanig aanwezig waren ten tijde hier van belang dat dit tot meer en andere beperkingen leidde dan in de FML van 5 maart 2010 zijn weergegeven. De Raad heeft daarbij nog acht geslagen op het volgende. Uit het huisartsenjournaal blijkt voorafgaande aan de verwijzing naar PsyQ op 25 oktober 2007 niet van psychische klachten. De brief van PsyQ aan de huisarts van 22 oktober 2007 maakt melding van piekeren en schaamte over zaken in het verleden toen appellant 15/16 jaar was en noemt nachtmerries sinds het auto-ongeluk in 2004.
4.2. De bevindingen en zienswijze van psychiater Cense, die concludeert tot aanwezigheid van PTSS, leiden de Raad evenmin als de rechtbank tot een ander oordeel. De gestelde diagnose op basis van de behandeling sinds 2007 vindt in de overige bekend geworden gegevens over de gezondheid-, opleiding- en werksituatie van appellant onvoldoende aanknopingspunten om daaruit te concluderen dat hij ten tijde hier van belang als arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong moet worden beschouwd. In dit verband hecht de Raad waarde aan hetgeen appellant ter zitting heeft toegelicht, namelijk dat hij 10 jaar basisonderwijs heeft gehad, omdat hij tijdens die periode enkele jaren op een school voor speciaal onderwijs heeft gezeten, terwijl hij daarna zonder vertraging zijn MAVO-diploma heeft gehaald. Over zijn MBO vervolgonderwijs heeft appellant gemeld dat hij dat mede heeft gestaakt vanwege zijn keuze om te gaan werken toen hij ging trouwen. De Raad ziet in deze gegevens geen steun voor het standpunt van appellant.
5. Het hoger beroep is ongegrond. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.S. van der Kolk en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker
QH