ECLI:NL:CRVB:2013:CA0507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3504 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarbij de appellant, die een WGA-vervolguitkering ontvangt, in geschil is over de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 mei 2013 uitspraak gedaan. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en neurologische klachten, had eerder recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant recht had op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De bezwaararbeidsdeskundige had in rapporten toegelicht dat de geselecteerde functies voldoen aan de urenomvang zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. De appellant stelde dat de functies niet geschikt waren, omdat deze meer uren vereisten dan zijn vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had aangetoond dat de functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van de appellant vallen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

11/3504 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 mei 2011, 10/4396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.G.F. Vliegenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van 2 augustus 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerige weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant heeft zich vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, op 20 februari 2007 ziek gemeld met psychische en neurologische klachten alsmede schouderklachten. Bij besluit (op bezwaar) van 15 december 2009 is vastgesteld dat voor appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 17 februari 2009, recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering tot 25 februari 2010.
1.3. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
24 februari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 25 februari 2010 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.4. Bij besluit van 19 augustus 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast en appellant alsnog beperkt geacht voor het omgaan met conflicten. Op grond van de beschikbare gegevens is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen, rekening houdend met de aanpassing van de FML op 29 november 2010, bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij rapport van 29 november 2010 de functie van assistent consultatiebureau laten vallen en vervolgens vastgesteld dat dit voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid geen consequenties heeft. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de - uiteindelijk - geduide functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Vanwege de in de beroepsfase nader gegeven motivering van de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank dit besluit vernietigd en vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geheel in stand blijven.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daartoe is aangevoerd dat in de FML van 29 november 2010 voor appellant een urenbeperking is neergelegd van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag, gemiddeld ongeveer 20 uur per week. Appellant heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts een urenbeperking heeft vastgesteld van maximaal 4 uur per dag, maximaal 20 uur per week. Omdat selectie van de functies door de arbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden op basis van de FML van 29 november 2010, kan volgens appellant niet gegarandeerd worden dat daadwerkelijk maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week, wordt gewerkt. Appellant heeft er op gewezen dat uit de functiebeschrijvingen van met name de functies “bode-bezorger” en “besteller post/pakketten” in het bijzonder die van “route chauffeur”, blijkt dat meer dan vier uur per dag gewerkt moet worden wat niet in overeenstemming is met zijn belastbaarheid in de FML. Om deze reden zijn de functies niet geschikt. Ook op de aspecten deadlines en productiepieken alsmede op concentratie overschrijden de geduide functies zijn belastbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de gronden van het hoger beroep, is in geschil of de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de voor appellant door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
4.2. Appellant kan niet gevolgd worden in zijn in hoger beroep ingenomen standpunt. Uit het rapport van 23 februari 2010 blijkt dat de arbeidsdeskundige bij de selectie van de functies is uitgegaan van de door de verzekeringsarts voor appellant vastgestelde urenbeperking van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week. Dit moge ook blijken uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 februari 2010 waarin alle functies een omvang hebben van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week. De bezwaararbeidsdeskundige is in haar rapport van 12 augustus 2010, onder onderdeel C, nog specifiek nagegaan of de functies voldoen aan de maximale urenbeperking zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. Vastgesteld kan worden dat dit het geval is. Voor zover appellants grond er op ziet dat in de functies meer gewerkt zou moeten worden dan 4 uur per dag, heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapporten van 11 februari 2011 en - in hoger beroep - van 2 augustus 2011 voldoende gemotiveerd dat het - eventueel - meer werken louter geschiedt op basis van vrijwilligheid. Hiermee staat voldoende vast dat de voor appellant geselecteerde functies voldoen aan de urenomvang zoals door de verzekeringsarts is vastgesteld. Met betrekking tot de aspecten deadlines, productiepieken en concentratie, heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij voornoemde rapporten voldoende toegelicht dat de functies op deze aspecten de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
4.3. De overwegingen in 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hetzelfde geldt voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.S. van der Kolk en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker
IJ