ECLI:NL:CRVB:2013:CA0318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4580 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juli 2011, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen, ongegrond werd verklaard. Appellante, die van 1 januari 2008 tot 1 augustus 2009 als gordijnnaaister werkte, meldde zich op 28 september 2009 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 27 december 2010, wat appellante aanvocht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat appellante geschikt was voor haar arbeid.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar belastbaarheid was overschat. Ze voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat haar fibromyalgie geen objectiveerbare beperkingen opleverde en dat haar werk niet uitsluitend zittend was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende medische grondslag boden voor de conclusie dat appellante geschikt was voor haar arbeid. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de eerdere conclusies onjuist waren en dat de informatie van de behandelend sector geen nieuw licht wierp op haar medische situatie ten tijde van de beslissing.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier, op 15 mei 2013.

Uitspraak

11/4580 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juli 2011, 11/2543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
`
Datum uitspraak: 15 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M. Vermeulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Hamann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen om nadere medische stukken over te leggen.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft in reactie hierop een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 22 november 2012 overgelegd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting van de Raad achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 1 januari 2008 tot 1 augustus 2009 gewerkt als gordijnnaaister. Appellante heeft zich op 28 september 2009 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2010 de ZW-uitkering beëindigd per 27 december 2010. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 8 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 20 december 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen dat appellante met ingang van 27 december 2010 weer geschikt is voor haar arbeid in de zin van de ZW.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Tevens heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de fibromyalgie geen objectiveerbare medische beperkingen oplevert en dat het eigen werk van appellante uitsluitend zittend werk is. Tijdens het eigen werk moet appellante ook veel lopen en staan. De medische situatie van appellante is sinds de toekenning van de ZW-uitkering niet gewijzigd en toch is zij arbeidsgeschikt verklaard. Dit is volgens appellante in strijd met het vertrouwensbeginsel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4.1 van de aangevallen uitspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv terecht als maatstaf arbeid de laatstelijk verrichte arbeid bij een soortgelijke werkgever heeft aangemerkt.
4.2. De rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn gebaseerd op zorgvuldige onderzoeken en vormen een voldoende medische grondslag voor het oordeel dat appellante met ingang van 27 december 2010 geschikt was te achten voor haar arbeid. Dat het eigen werk van appellante als gordijnnaaister zittend werk was, heeft de bezwaarverzekeringsarts gebaseerd op de verklaring van de dochter van appellante tijdens het spreekuur op 3 februari 2011. Appellante heeft niet aangetoond dat dit onjuist is. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 7 februari 2011 terecht gesteld dat het feit dat bij appellante de diagnose fibromyalgie is gesteld, op zichzelf niet meebrengt dat sprake is van medisch objectiveerbare beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom appellante ondanks haar lichamelijke en psychische klachten geschikt is voor het verrichten van de maatstaf arbeid. Met betrekking tot de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector heeft het Uwv met een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 22 november 2012 nader gemotiveerd dat deze informatie, die dateert van ruim na de datum in geding, geen nieuw licht werpt op de medische situatie van appellante ten tijde van de datum in geding. Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in haar overwegingen dat aan het gegeven dat appellante ruim een jaar een ZW-uitkering heeft ontvangen, niet de conclusie kan worden verbonden dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Zoals door het Uwv ter zitting van de rechtbank is toegelicht, is appellante het voordeel van de twijfel gegeven en is zij uit zorgvuldigheidsoverwegingen niet eerder hersteld verklaard.
4.3. Uit overweging 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary