ECLI:NL:CRVB:2013:CA0312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-3040 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op een woonvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning in relatie tot de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak van betrokkene op een woonvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Betrokkene, die een verstandelijke handicap heeft en rolstoelgebonden is, had een aanvraag ingediend voor een verrijdbare en in hoogte verstelbare douche/toiletstoel. Het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk had deze aanvraag afgewezen, met de reden dat er sprake was van een aan de Wmo voorliggende voorziening op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank Haarlem had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gevraagde voorziening behoort tot de outillagemiddelen van de AWBZ-instelling waar betrokkene zorg en verblijf ontvangt. De Raad heeft daarbij gekeken naar de definitie van outillage en de zorgbehoeften van de doelgroep van de instelling. De Raad concludeert dat de gevraagde douche/toiletstoel een standaardvoorziening is die door meerdere bewoners kan worden gebruikt, en dat er geen recht op de gevraagde voorziening bestaat op basis van de Wmo, omdat deze al onder de AWBZ valt.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 17 augustus 2009 is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/3040 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 april 2010, 09/4758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.J. Kitsz een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013. Voor appellant zijn verschenen mr. M. van der Fluit en T.J.C. Bruineberg. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kitsz en [R.].
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. SIG is een organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking. SIG huurt een vleugel van verzorgingshuis Westerheem, waarin zich negen appartementen bevinden met een gezamenlijke ruimte (woonzorgcomplex). SIG heeft op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een erkenning voor verblijf (zonder behandeling).
1.2. Betrokkene heeft een verstandelijke handicap en is rolstoelgebonden. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft betrokkene voor de periode van 23 december 2008 tot 18 oktober 2013 op grond van de AWBZ geïndiceerd voor het zorgzwaartepakket (ZZP) 5VG, gedurende 7 etmalen per week. Betrokkene woont sinds 2003 in een van de in 1.1 genoemde appartementen en ontvangt van SIG 24 uur per dag zorg overeenkomstig de door CIZ gestelde indicatie.
1.3. Op 20 maart 2009 heeft betrokkene een aanvraag ingediend bij appellant om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening ingevolgde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), inhoudende een verrijdbare en in hoogte verstelbare douche/toiletstoel.
1.4. Bij besluit van 27 maart 2009 heeft appellant deze aanvraag afgewezen op de grond dat sprake is van een aan de Wmo voorliggende voorziening ingevolge de AWBZ waarop betrokkene aanspraak kan maken.
1.5. Bij besluit van 17 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2009, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften van 28 juli 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant betrokkene de gevraagde voorziening dient te verstrekken. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de omstandigheid dat betrokkene is geïndiceerd voor verblijf op zich onvoldoende is om aan te nemen dat de te verstrekken voorziening tot de AWBZ-zorg behoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door betrokkene gevraagde voorziening niet behoort tot de outillagemiddelen van de instelling. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat betrokkene een aanspraak heeft ingevolge de Wmo.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In hoger beroep is - kort samengevat - naar voren gebracht dat betrokkene aanspraak kan maken op de gevraagde voorziening, omdat zij in een AWBZ-instelling verblijft en recht heeft op zorg die samenhangt met haar beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat ten aanzien van de door betrokkene gevraagde douche/toiletstoel ten tijde van belang geen sprake was van een aan de Wmo voorliggende voorziening, zodat zij ingevolge de Wmo aanspraak had op de gevraagde voorziening.
4.2. Betrokkene is geïndiceerd voor ZZP 5VG, inhoudende de zorgfuncties verblijf, begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene verklaard dat SIG overeenkomstig haar erkenning op grond van de AWBZ deze zorgfuncties biedt aan cliënten die geïndiceerd zijn voor ZZP VG 1 tot en met 8, behalve ZZP VG 7. Dat betekent dat SIG zorg pleegt te bieden aan verstandelijk gehandicapte personen met ernstige mobiliteitsbeperkingen, zoals betrokkene.
4.3. De vraag rijst of de gevraagde voorziening behoort tot de outillagemiddelen van een AWBZ-instelling als SIG, waar personen met een verstandelijke handicap zorg met verblijf overeenkomstig ZZP 1 tot en met 8 VG (behalve ZZP 7 VG) krijgen. Bij een bevestigende beantwoording zou SIG op grond van de AWBZ dienen te voorzien in de gevraagde voorziening
4.4. Voor de definitie van het begrip outillage sluit de Raad aan bij het algemene spraakgebruik, waar het begrip wordt gehanteerd voor datgene waarmee een instelling is uitgerust ter operationalisatie van zijn doelstelling. De inrichting van een instelling moet zijn uitgerust met die standaardvoorzieningen die nodig zijn om de doelgroep waarop de instelling zich richt adequaat te kunnen verzorgen. Nu tot de doelgroep ook behoren personen die naast een verstandelijke handicap ernstige mobiliteitsproblemen hebben, staat naar het oordeel van de Raad vast dat bewoners van het woonzorgcomplex, thans of in de toekomst met enige regelmaat (zullen) zijn aangewezen op de gevraagde voorziening, nu zij evenals betrokkene te maken hebben met (ernstige) mobiliteitsproblemen. De Raad komt dan ook tot het oordeel dat - gelet op de doelgroep van het woonzorgcomplex van SIG - een in hoogte verstelbare verrijdbare douche/toiletstoel in beginsel behoort tot de outillagemiddelen van deze instelling.
4.5. Voorts is bij de beantwoording van de vraag of een voorziening behoort tot de outillagemiddelen van de AWBZ-instelling van belang of de gevraagde voorziening door meerdere mensen, eventueel na elkaar en met een geringe individuele aanpassing, te gebruiken is of dat sprake is van een op het individu toegesneden voorziening, die alleen na een kostbare aanpassing door verschillende personen na elkaar te gebruiken is. Ter zitting van de Raad is door de gemachtigde van betrokkene bevestigd dat de gevraagde douche/toiletstoel een standaardstoel is die door een ergotherapeut tijdens een drietal bezoeken na meting voor betrokkene is ingesteld. De Raad komt - mede aan de hand van het verhandelde ter zitting - tot de conclusie dat de door betrokkene gevraagde voorziening een standaardvoorziening is die zonder kostbare aanpassing kan worden gebruikt door andere bewoners van de instelling.
4.6. Op grond van hetgeen in 4.4 en 4.5 is overwogen is de Raad van oordeel dat de door betrokkene gevraagde voorziening behoort tot de outillagemiddelen van de instelling waar betrokkene in het kader van de AWBZ zorg en verblijf ontvangt. Dit betekent dat in het onderhavige situatie sprake is van een wettelijke aan de Wmo voorliggende voorziening. Op grond van artikel 2 van de Wmo bestaat geen aanspraak op de gevraagde voorziening.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep van betrokkene tegen het besluit van 17 augustus 2009 ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en J. Brand en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) A.C. Oomkens
HD