ECLI:NL:CRVB:2013:CA0297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6309 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Shaaban, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende per 28 augustus 2010. Het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft het procesverloop en de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld. Appellante voerde aan dat het Uwv ten onrechte een beroep had gedaan op artikel 46a van de Wet WIA en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geconcludeerd dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende informatie verzameld, inclusief psychiatrische expertise, om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier J.R. Baas, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.

Uitspraak

11/6309 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
14 september 2011, 11/3510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L.M. Houweling, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij het besluit van 15 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 augustus 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 28 augustus 2010 op minder dan 35% moet worden gesteld.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 september 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van appellante, dat het Uwv ten onrechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in artikel 46a van de Wet WIA, niet word gevolgd. Gelet op de ingewonnen en overgelegde informatie, de psychiatrische expertise, de informatie verkregen tijdens de hoorzitting en het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich op het standpunt kunnen stellen dat hij over voldoende informatie beschikte om tot een zorgvuldige medische beoordeling te komen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de medisch beschikbare informatie van onder andere de radiologen, de fysiotherapeut, de reumatoloog en de psychiatrische expertise van psychiater K. Foeken van 22 januari 2011 niet blijkt dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Ook voor het overige heeft appellante in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen over de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Naar het oordeel van de rechtbank berust het besluit op een juiste medische grondslag.
3. Appellante heeft in hoger beroep gelijke gronden aangevoerd als zij in eerste aanleg heeft gedaan. Zij heeft naar voren gebracht dat zij zich niet kan vinden in het oordeel dat zij ondanks haar beperkingen in staat wordt geacht arbeid te verrichten. Bij de geduide functies is geenszins rekening gehouden met de beperkingen die zij heeft. Ten onrechte heeft het Uwv een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 46a van de Wet WIA en het Uwv heeft door een medisch onderzoek achterwege te laten de bestreden beslissing onzorgvuldig voorbereid.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Op goede gronden heeft de rechtbank het standpunt van appellante niet kunnen volgen dat het Uwv met een beroep op artikel 46a van de Wet WIA het medisch onderzoek niet heeft afgerond. Artikel 46a van de Wet WIA geeft het Uwv de bevoegdheid eventuele uit de Wet WIA voortvloeiende aanspraken buiten aanmelding te laten, indien een betrokkene niet meewerkt aan een door het Uwv noodzakelijk geacht medisch onderzoek. Van toepassing van dit artikel is geen sprake.
4.2. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit is juist. Daarbij acht de Raad, evenals de rechtbank, niet zonder belang dat in de FML door de (bezwaar)verzekeringsartsen forse beperkingen zijn aangenomen, waaronder een urenbeperking van maximaal vier uur per dag. De bezwaarverzekeringsarts heeft niet alleen een onderhoud met appellante gehad maar ook een psychiatrische expertise laten verrichten. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er reden is voor twijfel met betrekking tot de bij haar door het Uwv vastgestelde belastbaarheid als is neergelegd in de FML. Bij de vraag naar de aanwezigheid en mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA gaat het niet zozeer om de gestelde diagnose, als wel om de in aanmerking genomen beperkingen.
4.3. Er is evenmin grond voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Ook ten aanzien daarvan dient het oordeel van de rechtbank te worden onderschreven.
4.4. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas
JvC