ECLI:NL:CRVB:2013:CA0293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1163 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wubo-toeslag en voorzieningen op basis van onvoldoende medische grondslag

In deze zaak heeft appellant, [A. te B.], beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 17 januari 2011, waarin zijn aanvraag voor een Wubo-toeslag en voorzieningen werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 mei 2013 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 27 september 2009 een aanvraag indiende voor een toeslag en voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Deze aanvraag werd op 30 maart 2010 afgewezen, omdat er geen gebeurtenissen onder de werking van de Wubo konden worden vastgesteld. Na bezwaar werd appellant alsnog erkend als oorlogsgetroffene, maar het bestreden besluit handhaafde de afwijzing van zijn aanvraag, omdat verweerder oordeelde dat er geen blijvende invaliditeit was als gevolg van het aanvaarde oorlogsgeweld.

De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater H.S.R. Witte, die concludeerde dat appellant lijdt aan een angststoornis met beperkte beperkingen in de concentratie, maar geen blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. De Raad heeft de rapportage van Witte als overtuigend en zorgvuldig beoordeeld. Appellant heeft in beroep nieuwe herinneringen naar voren gebracht met betrekking tot de Japanse bezetting, maar deze zijn niet geverifieerd door verweerder en konden daarom niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de door verweerder ingenomen standpunten en de medische rapportages voldoende onderbouwd waren. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 16 mei 2013.

Uitspraak

11/1163 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 16 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 januari 2011, kenmerk BZ01280889 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
De Raad heeft H.S.R. Witte, psychiater te Zeist, benoemd als deskundige en hem bij brief van 3 juli 2012 vragen gesteld. Witte heeft deze vragen in zijn rapport van 23 september 2012 beantwoord. Partijen hebben ieder een schriftelijke reactie op het rapport gegeven.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote A. Lettinga-La Faille. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 27 september 2009 verzocht om een toeslag en voorzieningen ingevolge de Wubo. Bij besluit van 30 maart 2010 is deze aanvraag afgewezen, dit vanwege het ontbreken van onder de werking van de Wubo te brengen gebeurtenissen.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 30 maart 2010 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar deels gegrond verklaard en appellant alsnog erkend als oorlogsgetroffene. Verweerder heeft daartoe aanvaard dat appellant betrokken is geweest bij ongeregeldheden in de Altmanlaan en de aansluitende evacuatie naar het Tjihapitkamp tijdens de Bersiapperiode. De andere door appellant gemelde oorlogservaringen zijn volgens verweerder niet als oorlogsgebeurtenissen in de zin van de Wubo aan te merken. Verweerder heeft verder geoordeeld dat er bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van het aanvaarde oorlogsgeweld. Het bestreden besluit strekt daarom tot handhaving van de afwijzing van zijn aanvraag.
2. De Raad overweegt het volgende.
2.1. Het door verweerder ingenomen standpunt inzake de invaliditeit van appellant berust op medisch onderzoek, verricht door H.I. Loor, arts. Conclusie uit dit onderzoek is dat appellant lijdt aan een angststoornis, die bestaat uit twee componenten. De eerste berust op de persoonlijkheid en staat niet in causaal verband tot de geverifieerde calamiteit. De angst op grond van het toestandsbeeld is wel causaal te achten. De causale klachten leveren volgens het onderzoeksverslag geringe tot matige beperkingen op in één van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten rubriek 3 (concentratie, doorzettingsvermogen en tempo).
2.2. De door de Raad tot deskundige benoemde psychiater Witte heeft eveneens geconcludeerd tot een causale stoornis en een niet-causale, persoonsgerelateerde stoornis, zij het dat Witte, anders dan Loor, eerstgenoemde stoornis aanduidt als een lichte post-traumatische stress-stoornis. Witte concludeert eveneens tot beperkingen in, uitsluitend, AMA-rubriek 3.
2.3. Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo acht verweerder sprake indien de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier rubrieken die de AMA kent, te weten (1) dagelijkse activiteiten, (2) sociaal functioneren, (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en (4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.4. De rapportage van Witte bevestigt het standpunt van verweerder dat aan de genoemde maatstaf in dit geval niet is voldaan. De door Witte gebezigde motivering is overtuigend. Zijn rapportage geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Hetgeen door appellant naar voren is gebracht vormt geen reden om de bevindingen van Witte in twijfel te trekken. Uitgaande van die bevindingen, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo in het geval van appellant geen sprake is.
2.5. Appellant heeft in beroep melding gemaakt van nog niet eerder door hem beschreven herinneringen. Deze hebben betrekking op de periode van de Japanse bezetting. Appellant herinnert zich meermalen door Japanners te zijn meegenomen en heeft het vermoeden geuit dat sprake is geweest van seksueel misbruik. Vooropgesteld moet worden dat de bewuste gebeurtenissen (nog) niet door verweerder zijn geverifieerd. Bij het bestreden besluit, inhoudende de aanvaarding van één gebeurtenis uit de Bersiapperiode en de constatering dat de met deze gebeurtenis samenhangende klachten niet tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo hebben geleid, zijn deze herinneringen niet meegenomen omdat appellant daar toen nog geen mededeling van had gedaan. Hetgeen appellant op dit punt naar voren brengt kan daarom niet leiden tot gegrondverklaring van zijn beroep tegen bedoeld besluit. Dat geldt overigens te meer nu psychiater Witte blijkens zijn rapportage wel met deze herinneringen bekend was en met kennelijke medeneming daarvan tot zijn, met het op dit punt door verweerder ingenomen standpunt overeenkomende, oordeel over de aanwezige beperkingen in slechts één van de vier AMA-rubrieken is gekomen.
3. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot