ECLI:NL:CRVB:2013:CA0288
Centrale Raad van Beroep
Toekenning van bijstand aan appellant na vernietiging van eerdere besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant, die eerder door het college van burgemeester en wethouders van Almere was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op verzoek van het college bankafschriften heeft overgelegd, maar dat het college niet heeft kunnen aantonen dat appellant niet op het opgegeven adres woonde of dat hij niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Gezien het tijdsverloop sinds het bestreden besluit en de relatief korte periode in geding, heeft de Raad besloten dat appellant recht heeft op bijstand voor de periode van 17 maart 2009 tot en met 27 april 2009, en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het eerdere besluit van 10 juli 2009.
De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere tussenuitspraak van 12 juni 2012, waarin een onderscheid werd gemaakt in drie periodes. De Raad heeft geoordeeld dat de aanvraag om bijstand voor de eerste periode terecht was afgewezen, maar dat het college en de rechtbank ten onrechte de aanvraag voor de tweede en derde periode op dezelfde wijze hebben beoordeeld. Het college was opgedragen om een zorgvuldig en volledig onderzoek te verrichten naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant, maar heeft hieraan niet voldaan. De Raad heeft geconcludeerd dat de gebreken in de eerdere besluitvorming niet zijn hersteld en dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het besluit niet in stand kunnen blijven.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor de derde periode, het beroep tegen het besluit van 10 juli 2009 gegrond verklaard, en bepaald dat appellant recht heeft op algemene bijstand naar de voor hem toepasselijke norm. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en is het griffierecht vergoed.