ECLI:NL:CRVB:2013:CA0196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-7283 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na auto-ongeval en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante, die als taxichauffeur werkte en op 17 november 2010 uitviel door hoofd-, been- en nekklachten na een auto-ongeval. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel dat appellante per 7 februari 2011 geschikt was voor haar eigen werk.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv in strijd met het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) geen onderzoek heeft gedaan naar haar beperkingen. Ze heeft verschillende medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder een rapport van neuroloog Niewold. De Raad oordeelt echter dat de door Niewold gestelde beperkingen niet voldoende zijn onderbouwd en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen en bedrijfsarts Miedema voldoende zijn om te concluderen dat appellante geschikt was voor haar werk.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad stelt dat de artsen zorgvuldig en volledig onderzoek hebben verricht en dat de rapportages een solide basis vormen voor het oordeel dat appellante per 7 februari 2011 geschikt was voor haar werk. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.

Uitspraak

11/7283 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
3 november 2011, 11/1015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep b.v., hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013 2013. Appellante is verschenen bij gemachtigde Beukema en haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1. Appellante, laatstelijk werkzaam als taxichauffeur, is op 17 november 2010 uitgevallen vanwege hoofd-, been- en nekklachten na een door haar op 2 november 2010 overkomen auto-ongeval. Het dienstverband is per 31 december 2010 beëindigd. Op 1 februari 2011 is appellante door verzekeringsarts A.J.M. Vellinga op het spreekuur onderzocht. Op grond van anamnese en bevindingen uit lichamelijk onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante per 7 februari 2011 geschikt is voor haar eigen werk. Bij besluit van 1 februari 2011 is appellantes Ziektewet (ZW) uitkering met ingang van 7 februari 2011 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 16 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van bedrijfsarts J. Miedema, afdeling bezwaar en beroep, van 15 maart 2011 ten grondslag. Deze heeft appellante lichamelijk onderzocht, het dossier bestudeerd en kennis genomen van door appellante overgelegde informatie van fysiotherapeut A. de Vries van
9 februari 2011 en van revalidatiearts R. van den Berg van 19 januari en 2 maart 2011. Bedrijfsarts Miedema heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie dat appellante per 7 februari 2011 geschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de artsen van het Uwv zorgvuldig te werk gegaan nu zij appellante hebben onderzocht en Miedema blijkens zijn rapportage van 15 maart 2011 de informatie van revalidatiearts R. van den Berg bij zijn beoordeling heeft betrokken. De door appellante in beroep overgelegde informatie van neuroloog Krudde dateert van na het bestreden besluit en geeft de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat appellante op de datum in geding niet geschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Uit de informatie van neuroloog Krudde kan de rechtbank evenmin afleiden dat de klachten van appellante, in afwijking van de bevindingen van de verzekeringsartsen, wel geobjectiveerd kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door appellante overgelegde medische gegevens onvoldoende aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten.
3. In hoger beroep heeft appellante (samengevat) aangevoerd dat het Uwv in strijd met het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) geen onderzoek heeft gedaan op het niveau van stoornissen, beperkingen en handicaps. In ieder geval is daar geen verslag van gelegd, niet primair en niet in bezwaar, hetgeen maakt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, wegens strijdigheid met de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit en het in de MvT neergelegde MAOC. Appellante kan vanwege haar klachten haar werk als taxichauffeur niet meer verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 23 februari 2012 overgelegd, alsmede nadere medische informatie van de behandelend sector en een artikel van prof. dr. Freeman. Bij brief van 6 februari 2013 is een reactie van neuroloog Niewold op de rapportage van bedrijfsarts Miedema van 7 maart 2012 overgelegd. Bij brief van 11 maart 2013 is informatie van neuroloog K.D. Beintema van 28 februari 2013 alsmede een aantal afschriften van werkboekjes van appellante overgelegd. Ten slotte zijn bij brief van 19 maart 2013 een verklaring van appellante alsmede een aantal afschriften van loonstroken overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2. In de rapportage van bedrijfsarts Miedema van 15 maart 2011 is het werk van appellante, op basis van anamnese beschreven als: “taxichauffeur, 15 uur per week, in de praktijk veel langer, op maandag, dinsdag en woensdag 4 tot 5 uur per keer, om de week in het weekend tot 10 uur per keer”. De omvang van het werk wijkt daarmee niet zodanig af van hetgeen naar voren komt uit de door appellante overgelegde loonstroken en werkbriefjes, dat er aanleiding is om aan te nemen dat de bedrijfsarts geen juist beeld heeft gehad van de aard en zwaarte van het werk van appellante.
4.3. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld, zijn voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het kader van de Ziektewet de uitgangspunten van de MAOC-richtlijn van toepassing (zie de uitspraak van 29 juni 2005, LJN AT8462). De Raad kan zich niet verenigen met de opvatting van appellante dat door het Uwv in strijd is gehandeld met die uitgangspunten. Daartoe is van belang dat de (verzekerings)artsen zorgvuldig en volledig onderzoek hebben verricht. Beide artsen hebben appellante op het spreekuur gezien en kennis genomen van haar klachten, de beschikbare informatie van de behandelend sector is meegewogen in de beoordeling. De rapportages van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts vormen een voldoende basis voor het standpunt dat appellante per 7 februari 2011 geschikt is te achten voor haar werk. Daarbij wordt er nog op gewezen dat de diagnose whiplash-syndroom als zodanig door het Uwv niet (meer) wordt bestreden.
4.4. Aan de rapportage van neuroloog Niewold kan niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan wenst te hechten. De door Niewold gestelde beperkingen op grond waarvan appellante niet in staat is om haar werk als taxichauffeur uit te voeren, met name omdat zij niet langdurig kan zitten vanwege haar beenklachten, zijn gebaseerd op de afgenomen anamnese en worden niet verklaard in het door de neuroloog uitgevoerde onderzoek waar feitelijk geen afwijkingen aan de beenfunctie zijn vastgesteld. Ook de overige door appellante overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel met betrekking tot de geschiktheid voor arbeid van appellante per de datum in geding. In de brief van neuroloog Beintema van 28 februari 2013 bevestigt deze de diagnose post whiplash syndroom, doch doet hij geen uitspraken over eventueel daarmee verband houdende beperkingen. De informatie van neuroloog Krudde was reeds in beroep bekend, de overwegingen van de rechtbank dienaangaande worden onderschreven. In het huisartsjournaal is bij de datum 7 februari 2011 vermeld: “duidelijk arbeidsongeschikt momenteel door deze moeilijk te objectiveren maar wel reële klachten”, niet duidelijk is waar deze vermelding op is gebaseerd.
4.5. Naar aanleiding van het ter zitting door appellante gestelde omtrent het protocol whiplash volstaat de Raad met verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 mei 2009, LJN BI3737).
4.6. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Het verzoek tot toekenning van schadevergoeding, bestaande in wettelijke rente, zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
NW